CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2024 |
De Chinese violist Ning Feng (Chengdu, 1982) beschikt over het technische meesterschap dat hem tot de wereldtop heeft gebracht: een glanzende toon, superieure finesse, even groots in articulatie en ritmische precisie, naast een schoolvoorbeeld van strik heldere fraseringen. Er is werkelijk niet het minste spoortje groezeligheid in zijn spel te bekennen en al evenmin een verdacht moment van ‘schmieren', maar daarentegen strak en fenomenaal gestructureerd. Toch heeft hij mij in deze beide vioolconcerten niet geheel kunnen overtuigen, en misschien is het juist doordat de meeste aandacht uitgaat naar die zo fabuleuze techniek en minder naar de gelaagde, expressieve inhoud van deze muziek. Meer buiten- dan binnenkant zogezegd. Feng kan werkelijk álles op het gebied van klankvorming, maar zijn benadering van deze partituren is eerder academisch dan karakteristiek voor deze menigmaal door merg en been gaande werken. De meer dramatische en zelfs duistere, maar ook sardonische elementen worden door Feng maar ook door het orkest uit Bochum onder leiding van Fengs leeftijdsgenoot Tung-Chieh Chuang (Taiwan, 1982), 'Generalmusikdirektor' van de Bochumer Symphoniker, tamelijk onderbelicht, hetgeen dit nieuwe album niet tot een echt waardevolle aanvulling van de toch al rijkelijk voorziene discografie maakt. Een representatief voorbeeld daarvan is het openingsdeel van het Eerste vioolconcert van Sjostakovitsj, dat weliswaar door de componist als 'nocturne' werd geboekstaafd. Het is wel nachtelijk, maar verre van dromerig, somber, van eenzaamheid doortrokken, duister, diffuus, onheilspellend. Het onderscheid tussen eerste en tweede thema is doelbewust vaag gehouden, de frases rijgen zich oeverloos aaneen, als stille klacht ingeperkt door twee eenzame noten die de frase domineren. De zachte klanken van de celesta verhogen de spookachtige sfeer, dissonante flarden trekken het schuchter ontluikende glimpje hoop weer snel terug naar de rauwe werkelijkheid. Het zijn dergelijke momenten dat zich het ‘luxe', maar ook transparante karakter van Fengs vioolspel in deze zozeer gekwelde, veelal ook schrijnende muziek wreekt. Geen violist die dat zozeer inkervende karakter ervan duidelijker heeft gemaakt dan David Oistrach in zijn verschillende opnamen. Daarvan steekt het cosmetisch- gelikte spel van Feng nogal bleek tegenaf, hoe briljant en zelfverzekerd dit ook mag klinken. De Bochumers onder Chuang hebben hem hierin al evenmin geholpen. Zo kan de luisteraar wat deze beide werken betreft nogal gemakkelijk op het verkeerde been worden gezet, de fraaie opname ten spijt. index |
|