![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2013
|
Prokofjev schreef niet twee maar 'slechts' één vioolsonate: de in somber f-klein getoonzette, in 1946 voltooide sonate met het door de componist zelf gegeven opusnummer 80. De tweede sonate, in een opgewekter en menigmaal zelfs stralend D-groot, ontstond drie jaar eerder, in 1943, maar kreeg toch een later opusnummer mee: 94. Oorspronkelijk geconcipieerd als sonate voor fluit en piano werd het stuk door een grote schare fluitisten omarmd, maar veel later werd Prokofjevs vioolbewerking niet minder populair.
Somberheid, troosteloosheid, verlatenheid, het zijn deze drie begrippen die in dit stuk domineren. Zelfs het wiegenlied in het derde deel ontsnapt er niet aan. Zeer imposant is de finale met zijn spookachtige toccata in een complex metrum dat uiteindelijk het openingsdeel weer terugbrengt. Toch waren de omstandigheden waaronder Prokofjev de sonate schreef niet zo . In juli 1946 had Prokofjev in het zo'n veertig kilometer ten westen van Moskou gelegen Nikolina Gora een eenvoudige datsja in een bosrijke omgeving gekocht, waar hij tot zijn dood op 5 maart 1953 zou blijven wonen. Uitkijkend over de Moskva moet het voor hem een zeer inspirerende omgeving zijn geweest, en temeer omdat die datsja zijn eerste echte huis was na jaren van omzwervingen. Met zijn nieuwe liefde (hij had Lina en de kinderen al in 1941 in de steek gelaten) Mira Mendelson creëerde hij daar een zo knus en gezellig mogelijk optrekje. Toen het Duitse leger toch wel erg dichtbij kwam verhuisde het paar naar Alma Ata, zich verder van het lot van Ina en de kinderen in Moskou niets aantrekkend. In 1948 werd Lina valselijk van spionage en hoogverraad beschuldigd (ze had geprobeerd om geld naar haar moeder in Spanje te sturen) en na een showproces dat niet meer dan een kwartier in beslag nam tot twintig jaar werd veroordeeld en vervolgens acht jaar, waarvan deels meer dood dan levend, in de werkkampen van de Goelag doorbracht. Ze kwam in 1953 vervroegd vrij, kort nadat door een speling van het lot zowel Stalin als Prokofjev op dezelfde dag, op 5 maart 1953, waren gestorven.
Dat Prokofjev toch gewoon door bleef componeren, is niet verwonderlijk. Hij had niets meer met Lina en bovendien stroomde hij toch al niet over van warme gevoelens jegens zijn medemens. Zijn grote tijd was echter voorbij, zijn laatste opera werd niet meer uitgevoerd en zijn tanende gezondheid deed de rest. Zijn artsen verboden hem langer te componeren dan hoogstens een paar uur per dag, terwijl de overige muzikale activiteiten tot een minimum werden teruggebracht. In 1949 schreef hij zijn Cellosonate voor de toen nog jonge Mstislav Rostropovitsj (22), die een jaar later met Svjatoslav Richter in Moskou de eerste uitvoering gaf. Zijn laatste symfonie, de Zevende, werd nog tijdens zijn leven voor het eerst uitgevoerd, in 1952. Nadat de aan David Oistrakh opgedragen vioolsonate in 1946 was voltooid, vroeg Prokofjev de violist en zijn naast vriend, de componist Nikolaj Miaskovski, zich over het nieuwe werk uit te spreken. Thuis speelde Prokofjev het gehele stuk op de piano voor, wat een ware krachttoer moet zijn geweest. Later zei Oistrakh hierover dat Prokofjev de sonate nogal 'terughoudend', zelfs 'timide' speelde. Dat was nog vriendelijk gezegd, want van Prokofjevs eens zo virtuoze pianotechniek was in die dagen niet zoveel meer over en moet het tegelijkertijd spelen van zowel de viool- als de pianopartij sowieso een vrijwel onmogelijke opgave zijn geweest. Wat niet wegnam dat de Vioolsonate op Oistrakh een onuitwisbare indruk maakte en dat hij het gevoel had getuige te zijn van een een groot en uiterst belangrijk moment. Volgens hem stelde de sonate qua schoonheid en diepgang al het andere werk van de laatste decennia op dit gebied volkomen in de schaduw. De altijd uiterst kritische Miaskovski, een man van weinig woorden, noemde het stuk geniaal en riep verschillende malen tegen zijn oude vriend uit: "Realiseer je je niet wat je hebt gecomponeerd?" Alsof het maar niet tot Prokofjev wilde doordringen wát hij had geschreven. Tijdens de voorbereidingen voor de première merkte Prokofjev over een heel zacht, gedempt en koud voor te dragen passage in het openingsdeel op dat die klonk als 'de wind die over een verlaten kerkhof blies'. Zo'n jaar of twintig geleden was het eerder uitzondering dan regel dat er een nieuwe opname van Prokofjevs vioolsonates verscheen, maar de tijden zijn intussen drastisch veranderd, met uitvoeringen te kust en te keur. Nog in maart besprak ik de uitstekende uitvoering van de beide vioolsonates door het duo Isabelle van Keulen/Ronald Brautigam, een van de vele aanwinsten die de discografische catalogus rijk is, met bovenaan het duo Gidon Kremer/Martha Argerich op DG. Daar mag wat mij betreft nu het duo Gluzman/Yoffe worden bijgezet: net zo gloedvol, glanzend, weerbarstig, schurend, gepassioneerd, en spookachtig, eigenschappen die dankzij een formidabele techniek met meesterhand en in volle overtuiging hier tot uitdrukking komen. index |
|