CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2015

 

Hieronymus Praetorius (1560-1629):
Magnificat quarti toni - Quam pulchra es - Surge propera amica mea - Vulnerasti cor meum - Tota pulchra es - O quam pulchra es

Jacob Praetorius (1586-1651): Indica mihi - Quam pulchra es - Veni in hortum meum

Michael Praetorius (1571-1621): Magnificat per omnes versus super ut re mi fa sol la - Nigra sum et formosa - Ich suchte des Nachts in meinem Bette

Balthasar-Neumann-Chor, Balthasar-Neumann-Ensemble o.l.v. Pablo Heras-Casado

Archiv-Produktion 0289 479 4522 2 • 71' •

Opname: maart 2014, Deutschlandfunk, Studio Keulen

   

De Spaanse dirigent Pablo Heras-Casado veelzijdig noemen lijkt op een een understatement, want hij is werkelijk van alle markten thuis en beheerst uit dien hoofde een enorm repertoire dat zich uitstrekt van de renaissance tot eigentijds, zowel in het orkest-, koor- als operarepertoire. You name it. Daarnaast heeft deze inmiddels 37-jarige alleskunner zich de sympathie verworven van talloze orkesten, ensembles, vocalisten en instrumentalisten. Kortom, Heras-Casado heeft naast de muziek ook de wereld veroverd, zonder daarbij aan bescheidenheid, ja zelfs verlegenheid, in te boeten. Wat hem zo geliefd maakt is zijn natuurlijke houding jegens alles en iedereen: niet vooringenomen, niet arrogant, niet op een voetstuk (hoewel het in dat 'wereldje' wel gebruikelijk is om een 'maestro' erop te zetten). Samengevat, Heras-Casado is een bijzonder veelzijdig en prettig mens, met een niet alleen naar muziek gericht luisterend oor. Hij behoort tot het moderne type dirigent dat - en dat bedoel ik letterlijk - zijn plaats weet, en zijn visie op de partituur met natuurlijke autoriteit weet te realiseren. Dat hij op handen wordt gedragen heeft niet in de laatste plaats met zijn democratisch getinte aanpak te maken, een eigenschap overigens die de jonge dirigentengeneratie bijna als een tweede natuur aankleeft. Voor de muziekliefhebber levert dat alleen maar winst op: Heras-Casado staat borg voor een uitgelezen veelzijdig repertoire in meer dan uitstekende uitvoeringen. Hij is niet het type dirigent dat keurig op de winkel past, maar een musicus met fantasie en durf, twee onmisbare ingrediënten voor het hoogste podium.
Zijn liefde voor de koormuziek dateert al uit zijn eerste jeugdjaren en wat kan er dan mooier zijn om die muziek ook als rijpe dirigent te omarmen? Dat gebeurt hier en de resultaten stellen zeker niet teleur, met het fabuleus zingend Balthasar-Neumann-Chor en Balthasar-Neumann-Ensemble, evenals het Freiburger Barockorchester geworteld in Freiburg, in een mix van koorwerken uit de late renaissance en de vroegbarok, van vader Jacob en zoon Hieronymus Praetorius. Dat Michael Praetorius eveneens is vertegenwoordigd is binnen deze kaders zeker passend, al stamt hij uit een geheel ander geslacht.

Van Jacob Praetorius met de bijnaam De Oudere (daarmee kunnen twee componisten met identieke voornamen gemakkelijk uit elkaar worden gehouden) is helaas maar weinig bekend. Hij werd geboren in Magdeburg in 1520 en, maakte muzikaal carrière in Hamburg, als organist en componist,. waar hij in 1586 overleed. Waarschijnlijk kreeg hij zijn muzikale lessen van Martin Agricola (1486-1556), want niet alleen was hij een bekend muziektheoreticus (hij was onder meer een van de grondleggers van het nieuwe muzieknotatiesysteem), maar tevens docent en cantor van de protestantse school in Magdeburg. Een van zijn belangrijkste geschriften werd in 1529 gepubliceerd: 'Musica instrumentalis deudsch', een lijvige studie gewijd aan - de titel zegt het al - de Duitse muziekinstrumenten. Agricola was ook de eerste componist die Luthers koraal 'Ein feste Burg ist unser Gott' vierstemmig harmoniseerde. Kortom, wie bij Agricola mocht studeren, had wel iets in zijn mars.
Jacob Praetorius De Oudere publiceerde een groot aantal van zijn koorcomposities in 1554, twaalf jaar later gevolgd door zijn 'Opus Musicum Excellens Et Novum', een onbaatzuchtig samengestelde verzameling van tweehonderd werken van Nederlandse en Duitse meesters, met daarin slechts één compositie van hemzelf: een vierstemmig Te Deum, dat helaas deels helaas verloren is gegaan. Het op deze cd vastgelegde 'Veni in hortum meum' wordt weliswaar aan hem toegeschreven, maar zou ook kunnen zijn gecomponeerd door zijn kleinzoon Jacob De Jongere (1586-1651).

Hieronymus Praetorius (1560-1629), zoon van Jacob De Oudere, was verknocht aan zijn geboortestad Hamburg, waar hij - evenals zijn vader het grootste deel van zijn leven doorgebracht. Op zijn twintigste werd hij benoemd tot organist in Erfurt, maar hij bleef er slechts twee jaar. In 1582 was hij alweer terug in Hamburg, waar hij in de Sankt-Jacobikerk zijn vader als organist bijstond. Na diens overlijden werd hij benoemd tot hoofdorganist, wat hij - zo vader, zo zoon - tot zijn dood zou blijven. In datzelfde jaar kreeg Hieronymus een zoon: Jacob De Jongere (1586-1651), die later eveneens zou uitgroeien tot organist en componist en net als zijn vader een leven lang met Hamburg verbonden bleef. De Praetoriussen bleven graag dicht bij huis.
In 1596 maakte Hieronymus tijdens een van zijn kleine uitstapjes, ditmaal naar Gröningen (niet Groningen!), kennis met twee componisten van naam: Michael Praetorius (1571-1621) en Hans Leo Hassler (1564-1612). Het lijkt erop dat hun muziek hem heeft geïnspireerd en dat zij het zijn geweest die voor hem het pad hebben geëffend naar de muziek van de Venetiaanse school. Het zijn zeker niet slechts farden die daarvan in zijn werk doorklinken.

De zoon van Hieronymus Praetorius, Jacob De Jongere, studeerde bij niemand minder dan Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) en groeide uit tot een van de belangrijkste Noord-Duitse organisten en muziekpedagogen (een van zijn leerlingen was de later zo bekend geworden Matthias Weckmann) vóór Johann Sebastian Bach (11685-1750). Vanaf 1603 was hij hoofdorganist aan de Petrikerk in Hamburg. Zijn componeerstijl heeft al de kenmerken van de latere 'stylus phantasticus', met Dietrich Buxtehude als een van de belangrijkste exponenten.

De muziek van Michael Praetorius ( de naam doet ten onrechte vermoeden dat hij tot hetzelfde geslacht behoort) (1571-1621) staat model voor de vroegbarok. Michael verdiende zijn sporen met name in de kerkmuziek en als muziekwetenschapper. Zijn driedelige magnum opus 'Syntagma Musicum', verschenen tussen 1615 en 1620, geeft ons een goed, zo niet getrouw beeld van zowel de stand van de muziektheorie in die dagen als de gebruikte muziekinstrumenten. Evenals zijn grote collega Heinrich Schütz (1585-1672) nam hij diverse elementen over van de Italiaanse stijl zoals Giovanni Gabrieli (ca. 1555-1612) die in Venetië praktiseerde en van wie beiden les kregen. Praetorius gebruikt de meerstemmigheid volgens de in Venetië ontwikkelde muziekstijl en 'mengde' dit met de toen zo in zwang zijnde typisch Duitse stijl. Praetorius en Schütz zullen ongetwijfeld diep onder de indruk zijn geweest van de ceremoniële muziek zoals die door Gabrieli in Venetië in de grote San Marco basiliek tot klinken werd gebracht.

Of Heras-Casado met zijn vertolkingen de 'puristen' op zijn hand weet te krijgen, waag ik te betwijfelen, waarbij het natuurlijk maar de vraag is of dit wel zo bezwaarlijk is. Het hangt ervan af. Hij koos voor een aanpak die de teksten met hun menigmaal uitgesproken sensuele lading muzikaal laat borrelen, zo niet koken. Schurende dissonanten krijgen onder zijn handen een extra lading, de spanning is menigmaal werkelijk om te snijden, de benadering is ongekend energiek en stevig, zo niet heftig, maar ik stel me daarbij gelijk de vraag of deze muziek dit wel zo goed verdraagt. Er wordt in dit zondermeer veelkleurige discours voortdurend gelaveerd tussen solistische breekbaarheid en overweldigende tutti van bijna mahleriaanse allure, in een stralende klank van groot instrumentaal en vocaal raffinement. Het is al vanaf het begin volkomen duidelijk: Heras-Casado koos er bewust voor om deze toch al grote muziek verder uit te vergroten. Het krachtenveld lijkt daardoor nogal onredelijk verdeeld, met een doelbewust klein gehouden instrumentaal ensemble en een stevig uit de kluiten gewassen koor, waardoor de toch al stevige contrasten er nog een extra dimensie bijkrijgen, zowel binnen de koorpartijen als in de relatie tussen instrumentaal ensemble en koor. Alsof Heras-Casado deze Oude Muziek een nieuw aureool wilde meegeven, ze een kind van deze tijd wilde maken. Het pakt oppervlakkig bezien inderdaad geweldig uit, vele eeuwen lijken zomaar pardoes te zijn weggevallen, zo dicht schuurt deze muziek langs de afgronden van een veel jonger verleden. Het is daardoor, afgemeten aan de retorische aspecten van deze muziek, een nogal merkwaardige mengelmoes geworden van een poging tot een historisch geïnformeerde benadering en de absolute wil om een stokoud notenbeeld een zekere actuele betekenis mee te geven, mogelijk met als doel de afstand tussen de muziek van toen en de toehoorder van vandaag zoveel mogelijk te verkleinen. Dat het dan uitloopt op een spagaat is duidelijk. Een spagaat die uiteraard zijn voor- en tegenstanders zal hebben, maar toch moet worden voorzien van een niet onbelangrijke kanttekening: er wordt klaarblijkelijk en naar mijn smaak nodeloos ingehouden gezongen om de climaxen extra reliëf te verlenen, terwijl de ritmische onderbouw teveel is afgevlakt met als gevolg juist een gebrek aan contrast. Terwijl er toch merkwaardig genoeg hoorbaar enorm isgewerkt aan juist dat contrast. Waar het contrast relatief gemakkelijk en overtuigend kan worden gerealiseerd is in de ritmische onderbouw; maar dat gebeurt dus niet, hoewel het voor de hand ligt. Gewoon een kans voor bijna open doel: ritmische pregnantie had deze muziek niet alleen de gewenste innerlijke energie gegeven, maar daardoor had ook de schaalvergroting achterwege kunnen blijven. Het was allemaal perfect op zijn plaats gevallen. Ik ben weliswaar geen purist, maar toch is het onontkoombaar dat Praetorius met een mahleriaanse saus eigenlijk niet kan. Het historisch besef verzet zich eenvoudig tegen een dergelijke opzet, het wringt, hoe goed bedoeld het ook is. Samenvattend zou je kunnen zeggen dat Heras-Casado zich althans in dit geval niet de beperking heeft opgelegd die de ware meester toont. De studio-opname is ruim bemeten en suggereert daardoor akoestisch een andere ruimte, zoals die van bijvoorbeeld een niet al te grote kerk. Hoe het precies is gedaan weet ik niet, maar het resultaat telt en dat is zonder meer overtuigend. Samengevat: wat de uitvoering betreft zijn we getuige van plussen en minnen, een merendeels indrukwekkende prestatie die evenwel deels mank gaat aan wat ik dan maar historisch besef noem, alsof deze Praetorius-dynastie qua muzikaal karakter van zijn door de historie bepaalde wortels is ontdaan, naar een ander tijdsbeeld is verplaatst. Dat had ik eerlijk gezegd van Pablo Heras-Casado, die goed is ingevoerd in de muzikale retoriek van renaissance en (vroeg)barok, zo niet verwacht. Mogelijk wilde hij teveel en heeft hij daardoor zijn hand enigszins overspeeld. Met de nadruk op enigszins want er valt wel degelijk veel te genieten, daar niet van.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links