CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2024 |
Liefhebbers van de Venetiaanse Barok, maar ook menige toerist kent uiteraard de historische betekenis van de 'Ospedali Grandi', die in de liefdadigheidsactiviteiten van de toenmalige Venetiaanse Republiek een sleutelrol vervulden. Ze zorgden voor huisvesting en steun aan het arme deel van de bevolking, namen vondelingen liefdevol op in de 'Pietà' (waar Antonio Vivaldi vioolles gaf), gaven aan zwervers en bedelaars onderdak in de 'Mendicanti' en lieten de ongeneeslijk zieken hun laatste maanden, weken of dagen slijten in de 'Incurabili'. Dan waren er nog de 'Derelitti' (of ''Ospedaletto') die dienden als weeshuis en tijdelijk toevluchtsoord voor daklozen. De gegoede middenklasse, de zeer welgestelden en de adel zorgden voor de financiële onderbouw van de 'Ospedali'. Maar er was meer, zoals het muziekonderwijs, dat vooral met het oog op de verrijking van de liturgie in de verschillende kerken in hoge mate werd gestimuleerd. Vanuit die 'Ospedali Grandi' en natuurlijk de basiliek van San Marco vond de muziek aldus gemakkelijk haar weg naar letterlijk alle windstreken, van Rusland tot Portugal, van de Balkan tot Scandinavië. Daarin speelden de 'Cori' een belangrijke rol: vocale en instrumentale ensembles die uitsluitend uit vrouwen bestonden en konden uitgroeien tot belangrijke instituten, bekend om hun grote muzikale kwaliteiten en als belangrijke voedingsbodem voor het componeren. Componisten en docenten liepen bij de 'Ospedali' bij wijze van spreken de deur in en uit. Vivaldi werd reeds genoemd, maar ook de van oorsprong Napolitaanse componist Nicola Porpora (1686-1768) mocht zich tot het selecte gezelschap zeer hoog gewaardeerde kunstenaars rekenen. Evenals Vivaldi besteedde hij een belangrijk deel van zijn creatieve loopbaan aan de liefdadigheidsinstellingen, Porpora aan drie van de vier: de 'Incurabili' (1729-1738), de 'Pietà' (1742-1743) en de 'Derelitti' (1742-1747). Porpora heeft in Venetië een zeer wezenlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een geheel nieuwe esthetiek en didactiek, feitelijk de concrete vormen van modernisme avant la lettre. Wat de didactiek betreft: Porpora's rol als 'zangmeester' (in de meest letterlijke betekenis!) was in die tijd waarschijnlijk even bekend en even gewaardeerd als die van zijn rol als componist. Geen wonder dus dat hij ook optrad in de functie van 'Maestro di Coro', zij het dat hij dit meer uit liefdadigheid en betrokkenheid bij de 'Figlie di Coro' dan uit geldelijk gewin op zich moet hebben genomen, want de honorering die hem ten deel viel was ook voor die tijd extreem laag. Het is allemaal keurig gedocumenteerd en bewaard gebleven in de Venetiaanse archieven. Porpora staat vandaag de dag vooral te boek als Italiaanse componist met op diens conto een groot aantal aria's voor zijn later zo beroemde leerling, de castraat Carlo Maria Broschi alias Farinelli (1705-1782). Daardoor is zijn zo belangrijke rol als docent ietwat in de verdrukking geraakt, terwijl die nu juist onlosmakelijk verbonden was niet alleen zijn componeren, maar ook met de muzikale ontwikkeling van het toenmalige Venetië. Hoe streng hij als docent is opgetreden weten we niet, maar wel dat in zijn muziekklas alleen plaats was voor de meest getalenteerde zangers, die meestal ook van (zeer) goede komaf waren. Voor Porpora sneed het mes dus aan twee kanten: hij werd voor het genoten onderwijs door de welgestelden uitstekend betaald en als operacomponist liet hij het aldus gekweekte talent in zijn eigen werk schitteren. Het was in die tijd toch vooral de wereld van de castraatzangers wier vocale virtuositeit de grootste bewondering afdwong. Porpora leverde niet alleen geweldige zangers af (waaronder Caffarelli, Porporino en de reeds genoemde Farinelli), maar ook de grote kwaliteiten van zijn 'leergang' werden alom herkend. De drie op deze cd vastgelegde motetten componeerde Porpora in Venetië, tussen 1744 en 1746. Dat was zo ongeveer op de valreep van zijn gedwongen vertrek op 1 maart 1747, nadat hij in januari van dat jaar bericht uit zijn geboortestad Napels had ontvangen dat zijn familie daar was geconfronteerd met een op handen zijnde 'catastrofe' met 'bloedvergieten'. Zijn overkomst werd dringend gewenst en werd hem om die reden ontslag verleend als 'Maestro di Coro'. Hij kon, zijn verzoek aldus ingewilligd door het bestuur, het 'Ospedaletto' verlaten en naar Napels afreizen. Welke rampspoed de Porpora's daar boven het hoofd hing weten we niet, maar het wekt minstens bevreemding dat nauwelijks een paar maanden later Nicola Porpora alweer opduikt aan het hof van Dresden, eerst als muziekleraar van niemand minder dan Maria Antonia Walpurgis Symphorosa van Beieren, tevens keurvorstin van Saksen, en niet veel later als kapelmeester aan datzelfde, ook muzikaal veeleisende hof. Het zal Porpora al met al zeker geen windeieren hebben gelegd, want de keurvorstin was niet alleen puissant rijk, maar stond ook bekend als mecenas van de 'schone kunsten', componiste, operazangeres en schilderes. Maar terug naar Venetië, waar de vocale en instrumentale kwaliteiten van de 'Figlie di Coro' (u kunt er hier meer over te weten komen) zeer hoog moeten zijn geweest, want niet alleen Porpora schreef uitermate virtuoze muziek voor het - overigens niet uitsluitend uit volwassenen bestaande - ensemble. Een van de virtuoze zangers was de alt Angiola Moro (Anzoletta), waar Porpora muzikaal zeer op gesteld moet zijn geweest. We weten helaas weinig van haar. Haar naam duikt op in een van de administratieve documenten van het 'Ospedaletto', gedateerd 6 december 1734, op een lijst temidden van namen van kinderen die er muziekonderwijs genoten. In 1738 komt haar naam opnieuw terug, ditmaal als koorlid, niet als alt maar als sopraan. Ook is er een overgeleverd verzoek van 4 mei 1744 in het handschrift van Porpora overgeleverd, gericht aan het bestuur van het 'Ospedaletto', om Angiola van alle lopende verplichtingen vrij te stellen opdat zij zich uitsluitend aan de muziek zou kunnen wijden. Dit wijst slechts in één richting: dat van Anzoletta's grote muzikale talent. In datzelfde jaar krijgt ze met het oog op haar muziekstudie een spinet, eveneens het onomstotelijk bewijs van haar talent. In de tweede helft van 1746 (het moet na juni en vóór november zijn geweest) werd Angiola echter ernstig ziek. Hoe het verder is verlopen weten we niet, maar wel dat kort na Porpora's vertrek in 1747 Antonio Gaetano Pampani (ca. 1705-1775) twee motetten heeft gecomponeerd waarop de naam van Angiola Moro prijkt (zij toen dus niet alleen in leven moet zijn geweest, maar ook nog als zangeres geboekstaafd stond). Dat haar zangtalent groot moet zijn geweest bewijst wel de speciaal voor haar geschreven, uiterst virtuoze muziek. We vinden haar naam opnieuw terug in een van Porpora's Salve Regina's uit 1744: 'Per Angiola Moro' (helaas blijft dit in het cd-boekje onvermeld). Het is hetzelfde Salve Regina dat naast vijf psalmzettingen en een Magnificat, deel uitmaakte van Porpora's in concertato-stijl ontworpen Vespers, voor het eerst in dat jaar uitgevoerd in het 'Ospedaletto'. Virtuositeit, dat is ook wat Josè Maria Lo Monaco ruimschoots in huis heeft. Ze jongleert met het grootste gemak met de decoratieve arpeggio's en de snelle chromatiek, waarbij men zich hooguit mag afvragen of een dusdanig wendbare en volumineuze mezzo als die van Lo Monaco ten tijde van Porpora wel zo in zwang was. Wat overigens niet wegneemt dat ook dit album (er zijn er inmiddels al zoveel) volledig in het teken staat van de historiserende uitvoeringspraktijk en dat op de spelkwaliteiten van het begeleidende Stile Galante onder leiding van Stefano Aresi (hij zorgde eveneens voor de toelichting) niets aan te merken valt. Wat me dan ten slotte op het Celloconcert in G brengt, hier met de uitstekende Poolse celliste Agnieszka Oszanca in de hoofdrol. Porpora schreef meerdere celloconcerten (u kunt er hier, op onze site, aanvullende informatie over vinden). Wanneer het Celloconcert in G is ontstaan weten we niet. Wel is het originele manuscript overgeleverd. Het bevindt zich in het muziekarchief van de British Library, gecatalogiseerd onder Add. 14125 en is - volgens musicologen - naar alle waarschijnlijkheid gecomponeerd tussen 1733 en 1736, toen Porpora in Londen (van 1730 tot 1737) het met Händel concurrerende operahuis ('Opera of the Nobility') bestierde. Het zou dan rond dezelfde periode moeten zijn geweest toen Porpora zijn Triosonates op. 2 publiceerde. Van het Celloconcert zijn vier partijen overgeleverd: eerste en tweede viool, altviool en klavecimbel. De partij voor de solocello is, in verkort handschrift, toegevoegd aan de klavecimbelpartij. Tot slot mijn ergernis over de onhebbelijke gewoonte om namen en bepaalde begrippen niet van een hoofdletter te voorzien. Ik kom het op steeds meer albums tegen en vraag me af: waarom?? Het deugt in ieder geval niet. index |
|