CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2021 |
Het merendeel van dit album bestaat uit (overbekende) stukken van de Estse, maar al jaren in Duitsland wonende Arvo Pärt (1935) die na een turbulente atonale periode als ‘zich nog vormend kunstenaar' met weinig publiek succes in de jaren negentig een geheel nieuwe weg insloeg die hem bepaald geen windeieren heeft gelegd: een enorme schare liefhebbers voelt zich sterk tot zijn in een ver verleden wortelende, sterk religieus getinte muziek aangetrokken. De een ziet hem als een charlatan, de ander als een door hogerhand gezonden religieuze boodschapper, zij het in beide gevallen met de muziek als belangrijkste medium. Hoe het ook zij, het weet als geen ander Middeleeuwen en Renaissance met het eigentijdse te verbinden, schuift als het ware het ene paneel moeiteloos in het andere. Hij doet dat zo voortreffelijk dat het menigmaal niet eens opvalt dat hij daarbij manipulatief te werk gaat. In Engeland had hij een enigszins daarmee enigszins vergelijkbare medestander: John Tavener (1944-2013). Pärt werd groot met wat hem de meeste faam heeft bezorgd: de ‘tintinnabuli' (Latijn voor klokken) methode, waarover op onze site al meer dan genoeg is bericht. Dat is echter slechts een deel van zijn inmiddels behoorlijk uit de kluiten gewassen oeuvre, waarin het vocale aandeel duidelijk overheerst, al is ook aan dit genre de zozeer door hem beproefde ‘belletjestechniek' niet geheel vreemd. Het erachter liggende idee is relatief simpel: het creëren van bepaalde klankpatronen op basis van (zeer) korte motieven die ten opzichte van elkaar in diverse richtingen voortbewegen, een methode die niet van het genre afhankelijk is. Slim bedacht, maar het bezwaar ervan is wel dat – eenmaal gehoord en begrepen – het nauwelijks nog iets verrassends oplevert. Een ‘probleem' (‘aspect' is misschien vriendelijker) overigens dat ook veel minimalistische muziek aankleeft. Veel mensen zijn er evenwel gek op: het brengt immers rust in het woelige en drukke leven, het is wars van een echte ontwikkeling en het ziet af van complexe gelaagdheid. En de componist weet zich geschraagd door een grote publieke belangstelling. Een aardig voorbeeld van de 'kunst van het bedwelmen' is Simeon ten Holt (1923-2012): hij schreef decennialang niet echt toegankelijke, in ieder geval verre van bedwelmende muziek, totdat hij medio jaren zeventig het roer omgooide en met het in mijn oren uiterst saaie (maar voor velen bijna hyponotische) Canto Ostinato de kassa bij wijze van spreken al spoedig na de première (1979) voortdurend hoorde rinkelen. Nog steeds is dit zijn meest populaire stuk: de herhaling (ostinato) doet het hem. Voor de Franse violist Renaud Capuçon, die zich overigens evengoed thuisvoelt in aanmerkelijk veeleisender eigentijdse repertoire, liggen de kaarten wat Pärts bijdragen aan de toonkunst betreft duidelijk: het is in zijn beleving muziek die de luisteraar van de duisternis naar het licht brengt. Hij geeft grif toe dat het er op papier nogal simpel uitziet, maar - het lijkt nogal cryptisch geformuleerd - iedere noot heeft volgens hem een geheel eigen leven nodig als het deze veranderingen ondergaat. Dit is muziek die – aldus de violist – niet alleen maar verstrooit: zij kent diepte en drama. Zo benadert hij deze acht stukken ook, met de artistieke verve en het engagement zoals we dat zo goed van hem kennen. Het is tevens zijn eerste opname met het kamerorkest van Lausanne en de muzikanteske gloed straalt ervan af. Wie van Pärts muziek houdt zal er danook zeker geen miskoop aan hebben, al zijn de meeste werken in vele andere uitstekende uitvoeringen reeds voorhanden. Pärt is immers ook bij veel musici populair. In het cd-boekje is een uitgebreid interview met de violist over de uitgevoerde muziek opgenomen, waarin hij zich - hoe kan het ook anders - een warm pleitbezorger ervan toont. index |
|