CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2025

Souvenir de Posen

(J.) Wieniawski: Strijkkwartet in a, op. 32

Paderewski: Variaties en Fuga in F

Meccore String Quartet: Wojciech Koprowski en Aleksandra Bryla (viool), Michal Bryla (altviool), Marcin Maczynski (cello)
Prelude Classics PCL2400800 • 47' •
Opname: mei 2024, Poznan (Polen)

 

Hoe staat het er in onze westerse wereld eigenlijk met de Poolse muziek voor? Het antwoord is verre van eenduidig, want het hangt immers af van hoe de principes van de muzikale canon worden gedefinieerd. Jarenlang werd de receptie van Poolse muziek, gecomponeerd vanaf de dood van Chopin tot de opkomst van Szymanowski, bepaald door slechts één zij het wel fundamentele veronderstelling: dat het als muziek werd beschouwd die weinig innovatief was. Het algemene karakter van dat repertoire werd weliswaar erkend en vaak in verband gebracht met de sociale en politieke omstandigheden, maar door het (veronderstelde) gebrek aan vernieuwing was er weinig ruimte voor in de huidige concertpraktijk. Al is dit beeld gelukkig deels wel gaan kantelen doordat een groeiend aantal musici de weg hebben weten te vinden naar nog onontdekte of sterk verwaarloosde composities en zich er met verve voor inzetten.

Tot die verwaarloosde componisten behoren zeker Józef Wieniawski (1837-1912) en Ignacy Jan Paderewski (1860-1941) niet alleen land- en tijdgenoten, maar in hun tijd ook vooraanstaande componisten én pianisten. Karol Furtak brengt beiden in zijn uitstekend verzorgde toelichting (ik heb eruit geput) met een soepele pen tot leven.

Hoewel hun namen vrij bekend zijn, Paderewski meer dan Wieniawski, blijft hun oeuvre in menig opzicht toch vrijwel onontgonnen terrein. Józef wordt meestal herinnerd als de broer van de veel bekender Henryk Wieniawski, Paderewski vooral als vooraanstaand politicus. Tijdens hun leven was de communis opinio echter bepaald anders, zoals onder meer blijkt uit de vele overgeleverde recensies. In zijn verslag uit 1901 van de inwijding van de nieuwe concertzaal van de Filharmonie in de Poolse hoofdstad (Paderewski was een van de oprichters), schreef Aleksander Polinski in de Kurier Warszawski:

'Paderewski blijft dezelfde grote meester van de [piano]uitvoeringskunst als hij twee jaar geleden was, en de aantrekkingskracht van zijn spel net zo onweerstaanbaar als voorheen. [...] Spel dat getuigt van de enorme indruk die Paderewski op zijn publiek maakt, en tegelijkertijd van zijn uitzonderlijke vriendelijkheid in het honoreren van de verzoeken van de enthousiaste bewonderaars van zijn talent, die onophoudelijk om encores vroegen.'

Over de dan 38-jarige Wieniawski schreef Józef Sikorski in Gazeta Polska in 1868:

‘(...) Hij presenteerde zich als een oprechte en werkelijk grootse kunstenaar. Zijn spel prijzen zou nogal dwaas zijn, aangezien zijn meesterschap alom bekend is en dergelijke lof niets nieuws zou toevoegen aan zijn kunstenaarschap. De edele kunst is al lange tijd vereenzelvigd met de naam van deze musicus en kan niet los worden gezien van welke vermelding van hem dan ook. Het is bovendien onmogelijk om verslag te doen van wat men slechts zelden kan ervaren tijdens een uitvoering. Het kort beschrijven zou resulteren in een cliché, het uitgebreid beschrijven in een verhandeling over de pianokunst.'

Waaraan ik slechts kan toevoegen dat wat dit laatste betreft, het in 2025 nauwelijks anders is. Vandaar ook dat menige criticus zijn toevlucht zoekt tot nietszeggende metaforen die bij de lezer een bepaalde verbeelding moeten oproepen...

Paderewski en Wieniawski oogstten niet alleen lof in de Poolse pers met hun concerten. Paderewski boekte grote successen in Europa (met name in Wenen, Parijs en Londen), maar ook in de VS. Wieniawski werd juist geprezen als groot virtuoos in Sint-Petersburg, Parijs, Dresden en Brussel.

Paderewski daarentegen wijdde zich uiteindelijk aan de politiek. Hij was ook de sleutelfiguur die namens Polen de Parijse Vredesconferentie bijwoonde, waar het Verdrag van Versailles zijn vorm kreeg. Al in 1919 legde hij echter zijn regeringsfuncties neer en vertrok hij naar Zwitserland, waar hij zich wel bleef inzetten voor de Poolse zaak. De Tweede Wereldoorlog deed hem uitwijken naar Amerika, waar hij in 1941 overleed. Wieniawski vestigde zich in Brussel, waar hij in 1912 stierf.

Paderewski liet een oeuvre na dat, naast de opera Manru, de symfonie Polonia en de Serenade voor strijkers voornamelijk pianomuziek omvat, naast slechts enkele kamermuziekwerken. Vrijwel zijn enige veel genoemde werk in dit genre is de Vioolsonate in a-, op. 13. De compositie die op dit album is opgenomen, de Variaties en Fuga in F, is in feite een unicum, want het is zijn enige voltooide werk voor strijkkwartet. Hoewel Paderewski, daarin aangemoedigd door Brahms tijdens diens Berlijnse jaren, later nog enkele pogingen deed om voor een dergelijk ensemble te schrijven, beschouwde hij dit zelf niet meer meer dan ‘gekrabbel'. De Variaties, gecomponeerd vóór 1882, zijn waarschijnlijk een rechtstreeks uitvloeisel van zijn studie in de polyfonie onder leiding van Friedrich Kiel.

Het Strijkkwartet van Józef Wieniawski, geschreven min of meer tegelijkertijd met Paderewski's Variaties en Fuga, werd in 1882 in Leipzig gepubliceerd als opus 32, toen Wieniawski als kunstenaar al beduidend rijper was dan Paderewski. Bovendien was hij in zijn jaren in Warschau, naast het componeren van muziek, intensief betrokken geweest bij het inrichten van het concertleven in de stad. In de jaren 1880 in Brussel raakte hij op vergelijkbare wijze betrokken. In samenwerking met hoog aangeschreven artiesten als Jenö Hubay en Eugène Ysaÿe gaf hij concerten in onder andere het Palais des Beaux Arts en de Salle de la Grande Harmonie. Het ligt voor de hand dat zijn grote betrokkenheid bij het organiseren van kamermuziekconcerten tevens de inspiratiebron vormde voor zijn eigen pogingen in dit genre. Het Pianotrio in G werd ook in die jaren gecomponeerd. In het vierdelige Strijkkwartet houdt de componist zich nauw aan de 'klassieke' traditie, met het openingsdeel (Allegro con brio) in pure sonatevorm, gevolgd door een Andante cantabile, Scherzo (Vivo e con leggierezza) en Finale (Allegro energico e con fuoco)

Józef Reiss maakt in zijn boek over Poolse muziek, een van de bekendste publicaties op dit gebied, een veelzeggende bewering analoog aan de titel: dat 'Poolse muziek de mooiste van allemaal is' (Krakau, 1946). Een subjectief oordeel waarover dus verschillend kan worden gedacht, nog afgezien van het feit dat we onder 'schoonheid' niet alleen hoeven te verstaan wat als deel van de canon wordt erkend. Terwijl de canon zelf verwikkeld is in een voortdurend proces van herwaardering. Onze aandacht wordt juist steeds vaker - en terecht! - gevestigd op de muziek die zich aan de periferie van de grote muziekgeschiedenis ophoudt en die 'bleek' mag lijken in vergelijking met de baanbrekende prestaties van pioniers en vernieuwers, maar waarvan veelal de schijn bedriegt. Wie zich ervan weet los te maken ziet Paderewski's progressie als componist, van zijn vroege werken tot zijn Polonia-symfonie. Tegelijkertijd verschaft het inzicht in de werkelijkheid van het muziekleven in de tweede helft van de negentiende eeuw, tevens dus de tijd van Józef Wieniawski als componist.

Hoewel het Strijkkwartet van Wieniawski vanuit het oogpunt van componisten als Liszt en Wagner slechts een echo van het verleden is, vertegenwoordigt het evenals de Variaties en Fuga van Paderewski nog steeds volmaakt de breed gedragen muziekcultuur van die periode.

Het Meccore Strijkkwartet is een topensemble dat homogene frasering en expressie verenigt met een afwisselend gespierde, geëxalteerde en zangerige speelstijl en die bovendien getuigt van een rijk geschakeerd instrumentaal kleurengamma, waarij de pasteltinten even fraai tot uiting komen als de meer extroverte kleurstellingen. Het technisch meesterschap, wat soevereiniteit betreft een ware kunst op zich, verhoudt zich volmaakt tot de typisch Midden-Europese uitvoeringsstijl die we tegenwoordig veel te weinig horen.

Bijzonder is ook dat we voor het eerst kennis kunnen maken met de viool (hier bespeeld door Wojciech Koprowski) die niet Józef maar Henryk Wieniawski in ontvangst mocht nemen als prijs voor de beste violist die in 1846 afstudeerde aan Parijse Conservatorium. Zo staat her er ook in gegraveerd: 'Premier Prix Décerné en 1846 à Henri Wieniawski par le Conservatoire Royal de Musique'. Het betreft een instrument van Ch. F. Gand (de vader), een van de meest vooraanstaande Franse vioolbouwers in de negentiende eeuw. Menige bekende virtuoos speelde op een viool van Gand. Het werd speciaal voor dit project uitgeleend door het Pools Nationaal Museum. De albumtitel, Souvenir de Posen, verwijst zowel naar Henryk Wieniawski's gelijknamige Mazurka voor viool en piano ((zijn op. 3 uit 1854) als naar waar de opname werd gemaakt: in het Poolse Poznan.

De door Michal Bryla (hij is tevens de altist van het Meccore String Quartet) al even subliem verzorgde registratie is uitgebracht als sacd in drie verschillende formaten: DSD stereo, DSD surround en CD.

Wonderlijk mooi, maar ook fascinerend, deze uitgave.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links