CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2016
|
Jacob Obrecht werd in 1457 of 1458 geboren in Gent (niet in Bergen op Zoom, zoals her en der nog steeds wordt beweerd), als zoon van de stadstrompetter Willem Obrecht (of Hobrecht). Deze grote tijdgenoot van een andere formidabele Nederlander, de Augustijner monnik, humanist, schrijver en filosoof Desedirius Erasmus (Rotterdam ca. 1467-Bazel 1536), maakte als zanger en componist geen al te opzienbarende carrière, waaraan zijn ongedurigheid en opvliegende karakter grotendeels debet moeten zijn geweest. Zo werd hij in Brugge door het kerkbestuur ontboden nadat hij een aantal koorknapen wat al te hardhandig had aangepakt. Maar ook op andere terreinen waren er herhaaldelijk conflicten. Hij reisde veel, hield zich overal en nergens op en slaagde er maar niet in zich definitief ergens te vestigen om daar in alle rust aan zijn loopbaan te werken. Toen hij in 1504 dan eindelijk die kans wel kreeg, was het de pest die aan een verwachtingsvolle, mooie toekomst vrij abrupt een einde maakte. Net als zijn vader zat het zwerven evenals de muziek hem in het bloed. Obrechts bestaan werd min of meer beheerst door de vele pleisterplaatsen, waar hij zich voor korte of voor langere tijd ophield, waaronder Bergen op Zoom, Utrecht, Antwerpen, Brugge, Kamerijk, Cambrai, Innsbruck en Ferrara. Ondanks zijn nogal zwakke constitutie zwierf hij veel en langdurig door Europa, in vaak verre van gemakkelijke omstandigheden, zonder veel comfort. Alles bijeen genomen was het voor hem bepaald geen feest, in tegenstelling tot zovele van zijn vakbroeders, de meeste van hen veel minder getalenteerd dan hij, die zich aan de vele belangrijke vorstenhoven of in de religieuze centra financieel gesteund en in alle rust als kapel- of koormeester annex componist konden ontplooien en er bovendien niet tegen opzagen buitenstaanders uit hun kring te weren. Mogelijk was hij niet eens een goede zanger, want pas op zijn dertigste reisde Obrecht naar Italië. Dit in tegenstelling tot de echt talentvolle, jeugdige knapen die al vrij snel door rondreizende 'headhunters' als zodanig werden herkend en naar de Italiaanse hoven en kerken werden gehaald om daar in het koor te worden opgenomen. De jonge Obrecht bekwaamde zich na zijn opleiding tot koormeester en kerkmusicus, waar hij in het gebied tussen Bergen op Zoom en Brugge zijn brood verdiende. De rijke vocale polyfonie van de Italiaanse meesters moet ook op Obrecht een onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben uitgeoefend. De onverwachte invitatie van de in het Italiaanse hertogdom Ferrara, niet ver van Modena zetelende hertog Ercole d'Este I zal Obrecht in 1487 dan ook zeker met beide handen hebben aangegrepen. Hij kreeg nu de kans om niet alleen zijn compositorische talenten en andere muzikale vaardigheden aan het hof te demonstreren, maar kon hij ook aan den lijve kennismaken met de toonaangevende Italiaanse stijlrichtingen. Enige jaren eerder had Obrecht een mis gecomponeerd waarvan een afschrift langs allerlei omwegen bij de hertog terecht was gekomen. Wie nu precies deze muziek toen op waarde heeft weten te schatten is niet bekend, maar de invloed van het hof in Ferrara was in ieder geval groot genoeg om Obrecht niet alleen een halfjaar verlof toe te staan (hij kon, als koormeester verbonden aan de Sint-Donaas-kathedraal in Brugge), niet zomaar weg) maar ook om de lange en vermoeiende reis van Brugge naar Ferrara te ondernemen. Van een vaste aanstelling kwam het echter toch niet. Na tien maanden keerde hij weer terug, vier maanden later dan hem door het kerkbestuur in Brugge was toegestaan. In 1504, na weer allerlei tussentijdse aanstellingen in onder andere Antwerpen en Gent, ondernam hij een tweede reis naar het Ercolaanse hof, die hij uiteindelijk met de dood moest bekopen. Obrecht, toch al niet gezegend met een sterke gezondheid, had de adviezen om niet naar het door de pest beheerste Italië af te reizen, in de wind geslagen. Blijkbaar schatte hij zijn kansen op een belangrijke aanstelling in Ferrara hoger in dan besmet te raken door de pest. Of dat echter aan het Ercolaanse hof was, lijkt twijfelachtig want daar was nu juist kort daarvoor Josquin des Prez als kapelmeester in dienst getreden. Maar zonder dat Obrecht dat toen wist. was Josquin voor de rondwarende pest op de vlucht geslagen en had de wijk genomen naar Frankrijk. Obrecht kwam precies op tijd om de daardoor opengevallen plek van kapelmeester aan het hof op te vullen. Die benoeming bleek echter van korte duur. Nog geen jaar later, in 1505, stierf de hertog zelf aan de pest. Obrecht was prompt kapelmeester af en moest op zoek naar een nieuwe broodheer. Hij probeerde het nog in Mantua, maar vond daar geen emplooi. In de zomer van datzelfde jaar werd ook Obrecht het zoveelste slachtoffer van de rondwarende zwarte dood. In tegenstelling tot de meeste andere belangrijke musici van zijn tijd bond Obrecht zich niet aan de bepaalde plaats, hof of kerk. In die zin had hij op zijn concurrenten een respectabele achterstand opgelopen. De meeste en in ieder geval de beste posten waren al lang en breed bezet, waardoor er voor Obrecht geen plaats was. Daardoor miste hij die zo noodzakelijke rustpunten en financiële zekerheden om ongestoord te kunnen componeren en musiceren. Obrechts levensloop werd gekenmerkt door een groot aantal aanstellingen in verschillende plaatsen, die hoogstens ieder een paar jaar duurden, maar vaak ook niet meer dan slechts luttele maanden. Misschien heeft Obrechts ongedurige en temperamentvolle levensstijl invloed gehad op zijn componeren. Van Josquin weten we dat hij nu juist naar binnen was gekeerd, beschouwend was en zich niet liet verleiden tot overhaaste beslissingen. Schreef Obrecht een complexe mispartituur in een paar dagen, Josquin kon er maanden en soms zelfs jaren aan sleutelen en vijlen, alsof hij nooit echt tevreden was met zijn werk. Josquin en Obrecht hebben elkaar waarschijnlijk nooit ontmoet, maar uit de ingevlochten, letterlijke citaten in hun missen blijkt zonneklaar dat ze elkanders werk althans deels hebben gekend. Cantus firmus De missen, maar merendeels ook de motetten van Obrecht zijn gestoeld op de in lange noten gezongen cantus firmus (letterlijk in het Latijn: vaste zang), omgeven door een stemmenweefsel dat ondanks het complexe karakter en de hechtheid ervan gekenmerkt wordt door helderheid en doorzichtigheid. Obrecht bouwde boven en onder de cantus firmus steen voor steen een fantastische textuur die vijfhonderd jaar later niet alleen nog ongebroken is, maar bovenal een overweldigende indruk maakt. Fantastisch en overweldigend in de zin van de ultieme schoonheid die zo frank en vrij uit deze muziek opbloeit, volkomen ongekunsteld, door niets gehinderd, puur en van een bijzondere reinheid. In Obrechts doorzichtige, meerstemmige klankweefsel kan de cantus firmus bovendien altijd op de voet worden gevolgd, als een ware rots in de polyfone branding. In de hier uitgevoerde Missa de Sancto Donatiano kan de cantus firmus zelfs nog gemakkelijker worden gevolgd, want er zijn vijf aparte tracks aan toegevoegd met de melodieën zoals die als cantus firmus in het werk hebben gediend: 1. O beate pater Donatiane, 2. O sanctissime presul, 3. O clavis David, 4. Confessor Domini en 5. Gefft den armen gefangen. Geestelijke melodieën (nrs. 1 t/m 4) en een wereldlijke melodie (nr. 5, een Vlaams lied). De veertien delen van de mis vallen uiteen in vier delen met orgelimprovisaties op diverse misdelen, vijf met traditioneel gregoriaans gezang en ten slotte vijf door Obrecht gecomponeerde delen (Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei). Uitvoering op cd en dvd De uitvoering op deze cd staat in zijn authentieke context en is in een woord prachtig, maar belangrijker nog is de bijgevoegde dvd met zowel de reconstructie van de uitvoering in Brugge in oktober 1487, die de weduwe van een welgestelde bonthandelaar daar liet opdragen, als de documentaire over de achtergronden van het werk en de historiserende uitvoeringspraktijk van het door de countertenor Stratton Bull geleide, Nederlandse vocaal ensemble (in totaal acht zangers). De vocale misdelen werden opgenomen, in de Église St. Apollinaire in het Belgische Bolland, terwijl het orgelspel werd vastgelegd in de Grote- of Sint-Andreas-kerk in Hattum, maar de ongetwijfeld opgetreden akoestische verschillen zijn met meesterhand geëgaliseerd (of weggewerkt). Op de website www.ObrechtMass.com krijgt u al een voortreffelijk samengesteld, boeiend voorproefje van het gebodene, met inbegrip van het notenbeeld. Het is een ware studiebron voor al diegenen die in dit zo bijzondere métier (nog) niet zo thuis zijn. Dat is trouwens maar goed ook want het cd-boekje is wat dit betreft wel erg summier uitgevallen: niets over het werk (behoudens de mistekst) en niets over de componist. index |
|