CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2023 |
Het is ons vorig jaar weer behoorlijk ingepeperd: door die reclamespot die ons ervan moest overtuigen dat ‘alles beter klinkt in het Concertgebouw'. Áls het al waar is (de meeste spots berusten niet op werkelijkheidszin, laat staan op waarheid) horen de orkestwerken van de grote Deen Carl Nielsen (1865-1931) er in ieder geval niet bij. Want die klinken er niet, of hoogstens als zeldzaam intermezzo. Maar ook in de overige vaderlandse concertzalen is het daarmee droevig gesteld. Incidenteel komt er een dirigerende passant voorbij die een symfonie van Nielsen op het programma zet, maar dan is het meestal wel een voorbijganger met Deense of anders wel Scandinavische ‘roots'. Hoe mooi zou het trouwens niet zijn geweest als de Deense dirigent Michael Schønwand, zo bekend in ons land (hij was van 2010 tot 2013 chef-dirigent van de dankzij de Haagse mores ten onrechte ter ziele gegane Radio Kamer Filharmonie), een gehele Nielsen-cyclus had mogen leiden? Nee dus. Waaraan ligt dat stuitende gebrek aan belangstelling? De landsaard? Op zich al in dit opzicht een onbestemd begrip waarmee niets valt aan te vangen (al zijn de Britten wel verzot op Scandinavische componisten). Vergelijk dat eens met de muziek van de eens zo eenvoudige hulponderwijzer in het gehucht Windhaag! De symfonische reuzenslangen van Anton Bruckner zijn al decennialang, eigenlijk sinds Eduard van Beinums aantreden bij het Concertgebouworkest, vaste en daardoor voorspelbare ankerpunten in vrijwel ieder concertseizoen. Zijn die dan zoveel beter dan die van Nielsen? Natuurlijk niet, al gaat iedere vergelijking hier sowieso mank. In het discografisch domein liggen de kaarten gelukkig anders: het aantal opnamen was al heel behoorlijk, maar is nog steeds stijgende, met ditmaal maar liefst vier symfonieën rechtstreeks uit wat best het 'hol van de leeuw' mag worden genoemd: het nationaal symfonieorkest van Denemarken onder zijn chef-dirigent Fabio Luisi (1959), weliswaar een Italiaan in hart en nieren (hij werd in Genua geboren), maar wel een die (ook) in dit repertoire uitstekend de weg weet. Dat heeft hij ditmaal niet alleen discografisch bewezen, maar ook ‘live', want natuurlijk propageert hij met name in Europa met zijn Deense orkest het werk van deze Deense componist. Zo hoort dat immers! (Nederlandse orkesten zouden er op hun tournees zelfs een voorbeeld aan kunnen nemen). De orkestwerken van Nielsen, met als hoofdmoot uiteraard de zes symfonieën, zijn door een aantal ‘groten der aarde' (dat geldt zowel voor de dirigenten als de orkesten) al in ruime mate vastgelegd. Het voordeel daarvan is evident: veelal topuitvoeringen (over details valt altijd wel te twisten) ter compensatie voor wat we op het concertpodium moeten missen. Naarmate de weergaveapparatuur thuis beter is, zwakt de betekenis van dat compromis daarmee als vanzelf af. Het is uiteraard geen unicum: dat Nielsen in ons land niet populair is en dat dit duidelijk onevenredig is aan de kwaliteit van zijn muziek die, hoe het ook wordt gewend of gekeerd, ronduit geweldig is. Een enigszins soortgelijk lot treft trouwens het oeuvre van een andere grote Scandinaviër, de Fin Jean Sibelius. Wie dat ontkent kan zijn mening slechts staven met een nogal knullige verwijzing naar die paar stukken die er wel uit mogen springen: het Vioolconcert en de Tweede symfonie, of anders wel Finlandia in de meest uiteenlopende uitmonsteringen (zelfs als koorwerk nota bene!). Al mag er in dit verband best een belangrijke uitzondering worden gememoreerd: het Rotterdams Philharmonisch Orkest, dat in de afgelopen jaren wel de nodige aandacht aan Sibelius heeft besteed, zelfs met een heus Sibelius Festival! Als er voorts nog ergens hoop mag gloren, dan is het bij Klaus Mäkkelä als aanstormend talent bij het Koninklijk Concertgebouworkest, die mogelijk ook andere belangrijke Scandinavische componisten op de speelkaart wel zetten, waaronder Berwald, Langgaard, Halvorsen, Berwald, Sallinen en Pettersson. In luxueuze uitvoeringen, dat spreekt voor zich. Wat is er zo bijzonder aan Nielsens symfonieën? Dat ze van een zeldzame expressieve directheid getuigen, uitgezet in een strekt helder betoog dankzij klare melodielijnen, gehuld in een verbeeldingsvol en daarmee fraai gedifferentieerd klankpalet, wat alleen al waar genot oplevert om naar te luisteren. Bovendien geen spoortje sentimentaliteit in dit oeuvre van groot contrapuntisch vernuft (Luisi en het orkest weten uitstekend raad met de diepere lagen), tevens vervuld van een ogenschijnlijk ontembare energie (ogenschijnlijk, omdat Nielsen een sterk ontwikkeld gevoel had voor proportionaliteit wat betreft vorm en inhoud, maar ongetwijfeld deels ook intuïtief). Er rijst het beeld op van een groot en oorspronkelijk symfonicus, zoals ook zijn tijdgenoot Sibelius dat was. Hoezeer hun werk ook van elkaar verschilt, in ieder denkbaar opzicht: stilistisch, qua vormgeving maar ook beknoptheid. Over toegankelijkheid kan eindeloos worden gezeverd, maar een feit is wel dat Nielsens symfonieën nr. 3 t/m 5 naar mijn gevoel voor het grote publiek het meest toegankelijk zijn. Een normaal verschijnsel overigens, zoals we dat bij zoveel componisten aantreffen. Nog even terug naar Sibelius: hier zien we hetzelfde fenomeen, met de eerste vijf als uitstekend toegankelijk maar de laatste twee als uit een geheel andere wereld komend. Bij Sibelius verloopt het symfonisch proces geleidelijk aan van wijdlopigheid naar bondigheid, terwijl we in de symfonieën van Nielsen precies het tegenovergestelde horen: ze dijen uit, waarmee het discours alras ook avontuurlijker wordt. Maar nu: hoe brengt Luisi het er met zijn Deense orkest vanaf? Eerlijk gezegd: ik had het niet verwacht, maar hij blijkt een formidabele Nielsen-interpreet. Dit zijn vertolkingen die zo vol van leven, van levenswil maar ook strijd en drama zijn dat het niet anders dan diepe indruk kan maken. Expansiedrift, tragiek, lyrische ontboezemingen (jawel!), die altijd weer wonderlijke alchemie van kolkende emoties en restrictieve intimiteit, inhoudelijk vormgegeven door Luisi's strakke hand laat wat mij betreft geen enkele twijfel bestaan omtrent het uitermate sterke karakter van deze uitvoeringen. Ieder denkbaar detail (met de partituur op schoot) valt precies op zijn plek, dus dáár waar het vallen moet, maar wel in een meeslepend betoog waarin de verhoudingen tussen exuberantie en intimiteit tot op het scherp van de snede is ingekaderd. Dat levert geen paradox op, maar dat is een schoolvoorbeeld van expressieve harmonie. Een prestatie van de bovenste plank dus, wat tevens het nodige zegt over de speltechnische kwaliteiten van de Denen. Dat ze uitstekend de weg weten in dit repertoire spreekt uiteraard bijna vanzelf: het is nota bene hun nationale trots en bezit! En met Luisi hebben ze de chef in huis die het samen met hen allemaal waar weet te maken. De opnametechnici zijn er voorts in geslaagd om deze vier symfonieën in vuur en vlam te zetten. Het is naarstig wachten op het vervolg! index |
|