CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2024 |
De Franse violist Renaud Capuçon heeft zich voor Deutsche Grammophon aan een Mozart-project gezet dat naast de complete vioolconcerten en vioolsonates ook de beide pianokwartetten omvat, de laatste met een trio jonge, veelbelovende musici. Het heeft opnieuw een waardevol album opgeleverd. Gemakkelijk zijn deze in 1785 en 1786 gecomponeerde pianokwartetten niet. Dit in tegengestelling tot de vraag naar relatief eenvoudige en intiem getoonzette kamermuziek. Die verwachting had ook Franz Anton Hoffmeister, de succesvolle Weense muziekuigever, die bij zijn goede vriend Mozart drie pianokwartetten bestelde. Dezelfde Hoffmeister, evenals Mozart lid van de plaatselijke vrijmetselaarsloge, die in die periode was verblijd met het aan hem opgedragen, vrij luchtige strijkkwartet (vandaar de bijnaam 'Hoffmeister'-kwartet). Het was Mozarts twintigste in de nog steeds groeiende reeks, in de stralende toonsoort D-groot, opgetekend in het ‘Verzeichnis' als KV 499. Dat het in 1785 bij één pianokwartet (in g-klein, KV 478) bleef had zo zijn reden: het werk bleek technisch veel te hoog gegrepen voor niet-professionele musici, met als gevolg dat de verkoopcijfers bedroevend laag waren. Hoffmeister kon daarom weinig anders dan de componist vragen om het bij dat ene kwartet te laten. Mozart, die dringend om geld verlegen zat, vroeg Hoffmeister op 20 november 1785 om hem uit de financiële nood te helpen, maar dat leverde niet meer op dan twee dukaten, die de inmiddels in diepe geldzorgen verkerende componist per omgaande ontving. Toch liet Mozart het niet bij dat ene pianokwartet, geïntrigeerd door de mogelijkheden van het genre. Al vrij spoedig daarna voltooide hij het tweede en daarmee tevens laatste pianokwartet, in Es-groot, KV 493, dat vervolgens werd uitgegeven door het eveneens in Wenen gevestigde en wel geïnteresseerde uitgevershuis Artaria. En aldus bezitten we twee schitterende, sterk met elkaar contrasterende pianokwartetten, in volmaakte stijl vormgegeven en melodisch en harmonisch zo geconcipieerd dat het zijn diepe uitwerking op de toehoorder bepaald niet mist. De donkere toonsoort g-klein draagt bij aan wat KV 478 zo intrigerend maakt: het tragische, gepassioneerde, spanningsvolle, maar ook het stormachtige karakter ervan. Het is geen toonsoort die in veel van zijn werken voorkomt, maar in zowel de beide symfonieën, nr. 25 KV 183 en 40 KV 550, als in het Strijkkwintet nr. 4 KV 516 zijn deze eigenschappen volbloedig present. Hoe gaat dit door Capuçon (ongetwijfeld geleide) ensemble hiermee om? Expressief, genuanceerd en warmbloedig, met veel gevoel voor stijl en inhoud, hetgeen zich tevens uitstrekt naar KV 493. Het zijn fraaie, technisch volmaakte en strikt heldere vertolkingen die ook na herhaald beluisteren een positieve indruk blijven maken, verfrissend en kernachtig, maar ook verrassend homogeen voor een ad hoc samengesteld ensemble. Dat een autoriteit als Renaud Capuçon grote, zo niet doorslaggevende invloed op deze interpretaties als geheel moet hebben gehad lijkt mij niet meer dan vanzelfsprekend. Het resultaat telt en daar gaat het tenslotte om. index |
|