CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2016
|
Mozarts 'Grote Mis' in c-klein, KV 427 is evenals het Requiem KV 626 onvoltooid gebleven. Dat de dodenmis niet werd voltooid laat zich gemakkelijk verklaren: Mozarts eigen dood verhinderde dat, maar waarom KV 427 de eindstreep niet heeft gehaald is een raadsel dat nooit kon worden opgelost. De voor de hand liggende verklaring is dat KV 427 geen opdrachtwerk was en daarmee een van de weinige werken zonder opdrachtgever. En zoals het zo vaak met opdrachtgevers gaat: ze zitten de maker achter de broek. Hoewel minder fragmentarisch dan het Requiem ontbreekt ook in de Mis KV 427 zo het een en ander. De enige misdelen die echt compleet zijn overgeleverd, zijn het Kyrie en het Gloria. Van het Credo, Sanctus en Benedictus ontbreken belangrijke gedeelten en van het Agnus Dei zelfs ieder spoor. Wat resteert is uitsluitend terug te vinden in een partituur die Mozart zelf heeft gebruikt voor de uitvoering op 26 oktober. Wel is er nog een aantal orkest- en koorpartijen overgeleverd van de hand van een Salzburgse kopiist met daarin door Mozart zelf aangebrachte notities. Die geven steun aan de veronderstelling dat ook het Sanctus tijdens die dienst moet zijn uitgevoerd. Interessant is ook dat Constanze op zijn minst over een soepele sopraanstem moet hebben beschikt, want uit het virtuoos gecomponeerde Laudamus te, Domine Deus en Quoniam valt werkelijk geen enkele andere conclusie te trekken. Niet minder fascinerend is Mozarts gebruik van toonsoorten in een bijzondere sequens: F-groot, a-klein, d-klein, g-klein en e-klein binnen de tonica van c-klein. Het is een fenomenaal voorbeeld 'des höheren pathetischen Stils der Kirchenmusik', een begrip dat door de tweede echtgenoot van Constanze werd geïntroduceerd als het ideaalbeeld dat de componist Mozart voor ogen stond. Wie zich aan Mozarts Mis KV 427 wil wagen en het traject verder wil gaan dan alleen het Kyrie en het Gloria ontkomt niet aan een 'reconstructie' die nooit en te nimmer in overeenstemming kan zijn met Mozarts eigen conceptie (voor zover die überhaupt heeft bestaan). Dit betekent spitsroeden lopen. Dat gold ook voor de Duitse musicoloog Franz Beyer die zowel KV 427 als KV 626 danig onder handen heeft genomen en - de uitvoering onder Suzuki bevestigt dat nog eens uitdrukkelijk - met een zeer acceptabel compromis is gekomen. Hij sloot zich met zijn werk aan bij een lang rij 'restaurateurs' (het lijstje dat voor mij ligt bevat alleen al twaalf namen), waaronder niet de minsten, met in volgorde van opkomst Robbins Landon, Eder, Maunder, Levin, Wilby, Cohrs en Langrée. Wat het opus zowel in het fragment als in het geheel extra boeiend maakt is wat wij ook later in het Requiem tegenkomen: Mozarts grote affectie voor het werk van Händel, de fuga die teruggaat naar Bach in Leipzig en de contrastrijke uitwerking van de soli die in een operahuis hun effect niet zouden hebben gemist. Dat Mozart de mis zelf ook een warm hart toe moet hebben gedragen blijkt later, wanneer hij delen eruit gebruikt voor zijn cantate 'Davide pentitente' (voor het eerst uitgevoerd in het Weense Burgtheater op 13 maart 1785). Maasaki Suzuki koos voor 25 zangers (s-a-t-b) en 36 instrumentalisten. De bezetting lijkt daarmee grosso modo (over het aantal strijkers bestaat geen duidelijkheid0 in overeenstemming met die van de uitvoering op 26 oktober 1783. Hout- en koperblazers zijn dubbel bezet (klarinetten ontbreken), met uitzondering van de drie trombones (zoals ook tijdens de eerste uitvoering). Belangrijker is echter de ongekende spiritualiteit die in deze uitvoering van begin tot eind broeit en bloeit. Daarnaast is de detailafwerking exemplarisch, met de aandacht perfect verdeeld over solisten, koor en orkest (wat echt niet zo vanzelfsprekend is, zoals bijvoorbeeld duidelijk blijkt uit de uitvoering onder Nikolaus Harnoncourt). Suzuki hoeft zich ook niet zoals Bernstein te buiten te gaan aan romantisch getinte uitvergroting om de enorme expressieve lading die KV 427 zo kenmerkt het optimale affect mee te geven. Ook in dit verband zijn er slechts pluspunten te registreren. De vier solisten (waaronder de Nederlandse mezzo Olivia Vermeulen) scoren maximaal op het gebied van tekstbeleving en indringendheid, het koor articuleert helder en trefzeker in een buitengewoon stijlvol kader (met de Hosanna-fuga ongekend gedifferentieerd) en over de instrumentalisten kan alleen maar worden gezegd dat zij zowel in de wondermooie soli als in de transparante tutti een brevet van instrumentaal meesterschap afgeven. index |
|