CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2009


 

Mozart: Symfonie nr. 25 in g, KV 183 - nr. 26 in Es, KV 184 - nr. 29 in A, KV 201.

Le Cercle de L'Harmonie o.l.v. Jérémie Rhorer.

Virgin Classics 234868 2 9 • 51' •

 

 

 


Natuurlijk kan Mozart op vele manieren kan worden uitgevoerd. Om mij tot de symfonieën te beperken: er zijn geen grotere verschillen denkbaar dan tussen Walter en Klemperer, Haitink en Harnoncourt, Böhm en Britten, Krips en Brüggen. Laat de échte Mozart opstaan...

In het authentieke kamp heeft een nieuw, door de internationale pers als 'fenomeen' gekwalificeerd ensemble zijn tenten opgeslagen: Le Cercle de L'Harmonie, met concertmeester Julien Chauvin en dirigent Jérémie Rhorer. De hoesfoto laat het al zien: jong en onvervaard. Maar het uiteindelijke resultaat valt mij - ondanks alle elders gehoorde superlatieven - nogal tegen.

Zeker, de ensembeklank, met inbegrip van de vele blazersobbligati, mag er zijn, maar het is me te veel op de spits gedreven, er zijn te weinig rustpunten, de frasering is plat en hoekig. De 'Sturm und Drang' in de 'kleine' G-klein symfonie wordt nodeloos uitvergroot, een aanpak die wordt doorgetrokken naar de beide overige symfonieën, waarin Mozarts 'glimlach' merendeels lijkt te hebben plaatsgemaakt voor een grimas. Rhorer dirigeert Mozart zoals Harnoncourt dat vroeger placht te doen, alvorens die in rustiger vaarwater belandde, hij er uiteindelijk in slaagde om de uiterst gevarieerde stemmingsbeelden beter beter gestalte te geven, als het ware uit te balanceren. Maar met dat verschil dat Harnoncourt de frasen beter in de hand hield dan Rhorer hier laat horen.

Bij Mozart draait het vaak om bliksemsnelle stemmingswisselingen,zelfs in slechts één maat, zoals Josef Krips (met het Koninklijk Concertgebouworkest, Philips) dat zo goed aanvoelde. En hij was de enige niet, getuige bijvoorbeeld Frans Brüggen met zijn Orkest van de Achttiende Eeuw. Aan de ene kant kan het te vriendelijk, bijna romantisch expressief (Walter), aan de andere kant te afgemeten, te agressief (Rhorer). Dat Rhorer een 'authentiek' ensemble dirigeert, speelt daarin geen rol; of zou die niet moeten spelen. Een ander goed voorbeeld van een unieke mengeling van goed proportioneerde 'push and pull', de mixture van bijna drukkende slagschaduwen en zangerigheid is Britten in de Symfonie nr. 40 in g, KV 550 (met het English Chamber Orchestra op Decca, waarin zelfs het agressief gesyncopeerde Menuet nooit kortademig wordt), maar vergelijk vooral zijn visie op KV 201 eens met die van Rhorer! Een wereld van verschil, bij Britten zoveel fenomenaal gedoseerde expressiviteit, zo mooi gefraseerd, met zoveel explosieve kracht, zonder dat het ook maar een moment amechtig of 'over the top' klinkt. Het Andante is in Brittens handen een sculptuur, maar ook Krips gaat liefdevol met dit in liedvorm gegoten juweel om. De finale van KV 201 verloopt wel als een wervelwind, maar gaat veel te kort door de bocht. De frases in de strijkers blijven daardoor in de lucht steken, terwijl de balans met de blazers niet optimaal is. Het gehele beeld is dat van een dirigent die heeft besloten het eens 'heel anders te doen', en daarvoor een niet overtuigende koers heeft uitgezet.

Dat Rohr uiterst zuinig met het vibrato omgaat rechtvaardigt nog niet deze bijterige vorm van expressiviteit. Positief is wel dat Rhorer het dynamische discours de juiste scherpte meegeeft, al vraag ik me echt af of de piano-passages door de technici niet extra zijn 'geholpen'. Maar de houtblazers priemen door het klankbeeld, alsof we terug zijn bij Otto Klemperer, al legde hij wel zijn enorme ervaring plus ziel en zaligheid in 'zijn' Mozart. Veel graniet, dat wel, maar wel met veel portee.

De opname vind ik aan de scherpe kant, te zeer gedifferentieerd, typisch de negatieve kanten van het multitrack systeem benadrukkend. Soms kreeg ik de neiging om de hars van mijn broek te kloppen. Dit had echt beter gekund!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links