CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2008

 

Mozart: Pianoconcert nr. 27 in Bes, KV 595 - Klarinetconcert in A, KV 622.

Andreas Staier (pianoforte), Lorenzo Coppola (bassetklarinet), Freiburger Barockorchester o.l.v. Gottfried von der Goltz.

Harmonia Mundi HMC 901980 • 60' •

Pianoforte: kopie van Christoph Kern naar Anton Walter.

Bassetklarinet: Kopie van Agnès Guéroult naar Theodor Lotz / Anton Stadler, Wenen 1788.

   

Mozarts carrière als pianist liep rond de vastentijd van 1786 op zijn einde. Hij had een groot deel van Europa doorkruist, jarenlang her en der opgetreden in de paleizen en de salons van vorsten en notabelen, en in de theater- en concertzalen. Hij kon improviseren als geen ander, hij beheerste zijn instrumentale kunst en excelleerde als solist en dirigent in zijn eigen pianoconcerten, waarvan hij er alleen al tussen de herfst van 1782 en de lente van 1786 niet minder dan vijftien componeerde.

Het is nooit opgehelderd waarom Mozart van dit pad is afgeweken. Mogelijk raakte men er op den duur minder in geïnteresseerd of brachten de successen van Le nozze di Figaro en Don Giovanni hem op andere gedachten. Maar het is eveneens mogelijk dat we in dit opzicht over die periode gewoon slecht geïnformeerd zijn, het nog onvoldoende is gedocumenteerd. Feit is wel dat het grote concert (Akademie) van 7 april 1786 in het Weense Burgtheater Mozarts laatste was, en dat hij tot zijn dood in 1791 nog slechts drie pianoconcerten componeerde: KV 501, KV 537 en KV 595.

Het enige dat van het laatste pianoconcert (KV 595) vaststaat is zijn voltooiing: 5 januari 1791. Zo heeft Mozart het in zijn ‘Werkverzeichnis’ opgetekend. Wanneer hij met de compositie ervan is begonnen staat evenwel niet vast. Recent musicologisch onderzoek naar de door Mozart gebruikte papiersoorten levert het sterke vermoeden dat tussen eind 1787 en het voorjaar van 1789 althans een deel van het werk is gecomponeerd. De musicoloog Alan Tyson heeft namelijk vastgesteld dat het muziekpapier voor KV 595 uitsluitend gedurende die periode is gebruikt – en bovendien voor alle werken die in deze periode zijn ontstaan.

We weten dat Mozart snel kon componeren, maar ook dat hij – om uiteenlopende redenen – een eenmaal begonnen compositie tijdelijk onderbrak. Het ligt voor de hand dat hij in dit geval KV 595 na een langere onderbreking in januari voltooide met het oog op een komende uitvoering. Dat kan mogelijk de Akademie van 4 maart zijn geweest, die de klarinettist Joseph Beer in de feestzaal van de herberg van Ignaz Jahn in de Himmelpfortgasse had georganiseerd en waar Mozart voor het laatst als solist optrad in wat tevens zijn laatste pianoconcert zou zijn. Mogelijk vond de eerste uitvoering evenwel reeds eerder plaats, op 9 januari, dus slechts vier dagen na de voltooiing van KV 595, ten huize van Johann Adam graaf Auersperg, bij die gelegenheid gespeeld door een van Mozarts leerlingen, Barbara Ployer.

Als het zo is verlopen zoals Tyson heeft beweerd? Dan ligt de ontstaansgeschiedenis van het werk minstens drie jaar terug en dat was zeker geen tijdvak dat met Mozarts zwanenzang überhaupt kan worden geassocieerd. Desalniettemin ademt het pianoconcert de sfeer van naar binnen gekeerde melancholie en zijn er in het larghetto passages die duiden op de vereenzaming waarop Peter Gülke al eens wees. Duidelijk is ook dat het virtuoze spelkarakter niet of nauwelijks doorbreekt. Pas in de opgewekte rondo-finale breekt de zon door en krijgen solist en orkest de gelegenheid voor enig technisch vuurwerk.

Klarinetconcert KV 622

In zijn sterfjaar componeerde Mozart niet zozeer ‘een’ maar ‘het’ klarinetconcert. De wijze waarop hij de klank- en expressiemogelijkheden van dit toen nog vrij jonge instrument wist uit te buiten kan nog steeds als uniek worden beschouwd.

Mozart schreef het concert voor zijn goede vriend Anton Stadler (1753-1812), een van de grootste virtuozen van zijn tijd op dit instrument en klarinettist bij het Weense hoforkest. Vanaf medio 1780 traden ze vaak samen op, onder meer op de door een van de Weense vrijmetselaarsloges (beiden waren daarvan lid) georganiseerde concerten. Het Klarinetkwintet KV 581 hebben we eveneens aan Stadler te danken. Maar ook het ‘Kegelstatt’-trio KV 498 bevat een fraaie partij voor de klarinet.

Stadler (Mozart noemde hem gekscherend eens 'Nàtschinbinitschibi') kan met recht als de grondlegger van de bassetklarinet worden beschouwd: hij liet het instrument met vier halve tonen in het onderste register uitbreiden. Het was voor de bassetklarinet dat Mozart zijn KV 622 componeerde.

Er is lang en veel gesteggeld over de vraag of KV 622 wel aan Mozart kon worden toegeschreven. Mozarts autograaf met de solopartij ontbreekt. We moeten het doen met een versie voor gewone klarinet (dus zonder het bassetregister), waarvan zonder meer wordt aangenomen dat die niet van Mozart is. Hoe de klarinetpartij er in Mozarts eigen handschrift moet hebben uitgezien kan alleen – en dan nog slechts deels – uit een van notenvoorbeelden voorziene recensie uit die tijd worden opgemaakt. Verder is er dan nog het fragment KV 584b (621b) dat althans enigszins de helpende hand kan bieden, maar dit alles laat onverlet dat iedere solist zijn eigen weg moet zien te vinden in al die passages die niet rechtstreeks op Mozart teruggaan. Jammer is ook dat Mozart het stuk in zijn 'Werkverzeichnis' niet dateerde, maar de ontstaansgeschiedenis ligt mogelijk tussen 7 oktober 1791 (Mozart memoreert het klarinetconcert in een brief aan Constanze) en 15 november 1791, het tijdstip waarop de componist een nieuw werk in zijn werkboekje inschreef.

Maar evenals bij het Pianoconcert KV 595 kan Mozart meerdere jaren eerder aan het componeren van KV 622 zijn begonnen. Het reeds genoemde fragment KV 584b van 199 maten in Mozarts handschrift voor bassethoorn en orkest in G is vrijwel identiek aan het openingsdeel van KV 622, maar ontstond reeds in 1785. De thematische verwevenheid tussen solo- en orkestpartijen, de overheersende poëzie en lyriek, de fascinerende wendingen, ze zijn alle reeds terug te vinden in KV 584b. Voor KV 622 wijzigde Mozart alleen de toonsoort (van G naar A) en de orkestbezetting. Of het Adagio en de rondo-finale ook reeds in 1785 bestonden, weten we helaas niet.

Uitvoering

Er kan wat mij betreft geen enkele twijfel over bestaan: deze cd-uitgave bevat de allerbeste vertolkingen van deze beide concerten, onverschillig of die 'traditioneel' danwel de 'authentiek' zijn. Het is zo expressief afgewogen, zo ragfijn gedifferentieerd, zo meesterlijk in balans en tegelijkertijd zo overrompelend spontaan dat het eigenlijk adembenemend is. Dat geldt voor zowel de beide solisten als voor het aandeel van het orkest. De verworvenheden van de historiserende uitvoeringspraktijk worden hier in alle denkbare finesses geëtaleerd, de luisteraar wordt a.h.w. ondergedompeld in dit fonkelend spirituele, levendige en ritmisch zo alerte spel. Wie bereid is om het idee op te geven dat Mozart min of meer voor de poorten van de dood beide composities als een 'verklärtes Abgesang' (Hildesheimer) heeft geschapen, wordt rijkelijk beloond met nieuwe inzichten in deze zo overbekende concertliteratuur. Zeker, Mozarts 'herfstachtige wijsheid' is evident aanwezig, maar doorslaggevend is de volkomen onbevangenheid waarmee beide concerten worden benaderd, eigenlijk alsof ze min of meer gisteren pas zijn ontdekt.

We horen KV 595 nu ook heel anders dan we gewend zijn. In het cd-boekje wordt dit uit de doeken gedaan. In de autograaf heeft Mozart - zoals in vele van zijn pianoconcerten - eigenhandig 'Tutti' ('Allen') en 'Solo' aangegeven, echter alleen bij de strijkerspartijen (dus niet bij de blazers en de piano). Deze aanwijzingen duiden niet op de inzetten van het orkest of de solist, maar de begeleiding van de solist door alle strijkers (tutti) of de begeleiding met gereduceerde strijkersbezetting, in casu het strijkkwartet (solo). In Georg Friedrich Wolfs »Allgemeines musikalisches Lexikon« uit 1787 is hierover het volgende te lezen: "In vielstimmigen Stücken, wo jede Stimme mehr als einfach besetzt ist, bedient man sich, fürnehmlich in den Singestimmen [Melodiestimmen], des Solo statt des piano; alsdann singt oder spielt nur Einer von der Stimme, und die übrigen schweigen so lange, bis das Wort Tutti ihnen anzeigt, daß sie wieder eintreten sollen."

Mozarts 'Tutti' en 'Solo' voorschriften dienden ook de kopiisten voor het uitschrijven van de verschillende partijen: bijvoorbeeld een vioolstem werd geheel en al uit Mozarts handschrift gekopieerd, maar de andere gekopieerde stemmen, de zogenaamde 'ripieno' delen, bevatten uitsluitend de met 'Tutti' aangeduide gedeelten. Van een aantal van Mozarts pianoconcerten zijn de verschillende orkestpartijen met dergelijke 'ripieno' stemmen bewaard gebleven, waaronder KV 466 en KV 595. Van het laatste pianoconcert dateren de aldus uitgeschreven stemmen uit 1803. Ze waren bestemd voor een uitvoering op 29 juni in de Weense Augarten. De stemkopieën voor KV 466 stammen van een Salzburgse kopiïst uit de kringen van Leopold Mozart, zodat er een directe relatie aanwijsbaar is met de uitvoeringspraktijk van zijn zoon Wolfgang Amadeus.

In deze nieuwe cd-opname is die praktijk ook gevolgd: de met 'Solo' aangeduide gedeelten worden slechts door het strijkkwartet (dus in de enkelvoudige stemvoering) begeleid. Het resultaat daarvan is naast de expressieve doorzichtigheid de sublieme contrastwerking, nog versterkt door de uitmuntende opname die alles laat meebeleven. Een ware sterproductie!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links