CD-recensie
© 1999 Aart van der Wal
|
Moesorgski: Boris Godoenov. Anatoli Kotsjerga (Boris), Liliana Nitsjiteanu (Fjodor), Philip Langridge (Sjoeski), Samuel Ramey (Pimen), Gleb Nikolski (Varlaam), Sergej Larin (Grigori), Albert Sjagidullin (Sjtsjelkalov), Marjana Lipovsek (Marina), Sergej Leiferkus (Rangoni), Helmut Wildhaber (Missail), Elena Zaremba (waardin), Alexander Fedin (Joerodivi) e.a., Tölzer Knabenchor, Slowaaks Filharmonisch Koor Bratislava, Berlijns Omroepkoor, Berliner Philharmoniker o.l.v. Claudio Abbado. Sony Classical S3K 58977 (3) • 3.20' • De directie van het Mariinski-theater in Sint-Petersburg weigerde de eerste ('oer')versie uit 1869 vooral, omdat een belangrijke vrouwenrol ontbrak. Moesorgski loste in 1872 de bezwaren in door zowel de Poolse akte (met Marina als voornaamste personage) te componeren, als vijf van de zeven scènes te verplaatsen en op ondergeschikte punten ook nog te wijzigen. Door deze revisie ging echter een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke muziek (de eerste versie!) verloren. We horen hier de in 1872 voltooide en in 1874 voor het eerst uitgevoerde (dus tweede) versie, aangevuld met de door Moesorgski geschrapte, maar bewaard gebleven fragmenten uit de versie van 1869: in I het volledige tafereel van Pimen in de kloostercel; in IV zowel de inleiding tot de bijeenkomst van de Bojaren in het Kremlin als de taferelen in het Kromi-bos en voor de Vasili-kathedraal. De confrontatie tussen Joerodivi (Heilige Dwaas) en de hem belagende jeugd verplaatste de componist van het Vasili- naar het Kromi-tafereel, wat ten koste ging van het logische verloop. Abbado koos mijns inziens dan ook terecht voor de oorspronkelijke opzet, maar handhaafde de klaagzang van de Joerodivi aan het slot van de opera. Het is altijd hachelijk om van een definitieve vertolking te spreken, maar deze Sony-uitgave komt er toch wel erg dichtbij. Kotsjerga is een fenomenale, levensechte Boris, zonder holle retoriek en met een volmaakt natuurlijk parlando. Hij portretteert Boris vooral als intrigant, maar weet in het verdere verloop ook de psychische neergang van de hallucinerende heerser zeer realistisch neer te zetten. Larin lijkt de rol van de valse Grigori op het lijf geschreven en Langridge vereenzelvigt zich zonder enige inzinking met de huichelachtige Sjoejski. Nikolski's Varlaam is heerlijk naief en Ramey's Pimen heeft een indrukwekkende grandeur. Zowel in de kloostercel (I) als in zijn dialoog met Boris (IV) speelt hij zijn hoogste troeven uit. In de bijrollen stellen alleen Zaremba als de nogal schoolse waardin, en Lipovsek als Marina enigszins teleur. In haar dialoog met Rangoni is zij in dramatisch opzicht zeer op dreef, maar in de scène met Grigori (III) wint haar geldingdrang het van de juiste dosis raffinement. De bijrollen zijn goed bezet en Abbado levert een prestatie die zonder enige twijfel tot een hoogtepunt in zijn lange dirigeercarriere mag worden gerekend. Na een al zeer succesvolle Khovansjtsjina overtreft hij in deze Boris alles en iedereen, niet in de laatste plaats dankzij de werkelijk glorieus spelende Berliner Philharmoniker. Zelden hoorde ik dit orkest in een opera zo genuanceerd en zo volmaakt van balans, zonder dat de structuur van het werk ook maar een moment wordt opgeofferd aan de uitwerking van die enorme rijkdom aan melodische en harmonische details. Abbado maakt ook expliciet duidelijk dat de bewerkingen van Rimski-Korsakov/Ippolitov-Ivanov en Sjostakovitsj te veel harmonische en instrumentale plooien hebben gladgestreken en dat de oorspronkelijke instrumentatie en harmonische vondsten qua originaliteit en zeggingskracht met kop en schouders boven die (overigens goedbedoelde) bewerkingen uitstijgen.. Er kan over worden getwist of bij Abbado de soms zeer ruwe kanten van dit konings- en volksdrama wel voldoende gewicht in de idiomatische schaal leggen (overstilering ligt op de loer, zoals we dat ook kennen van de op zich fabuleuze Sjostakovitsj-serie van Haitink voor Decca), maar in deze van begin tot eind meeslepende en vervoerende interpretatie speelt dit voor mij een ondergeschikte rol. De in de Berlijnse Philharmonie vastgelegde opname is zeldzaam doorzichtig en zeer gedetailleerd, met een bijna volmaakt evenwicht tussen de zang-, koor- en orkestpartijen, schitterende strijkers en met nu eens een keer een ongekend fraaie pizzicatobas. Het brede en diepe stereotoneel en de zeer smaakvolle geluidsregie zetten voor mij de kroon op een van de fraaiste opera-produkties van de laatste jaren. index |