CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2023

When in Silence of the Soul

(Fanny) Mendelssohn: Ostersonate in A, H-U 235 - Allegro molto in e, H-U 410 - Notturno H-U 337 - Allegro maestoso in As (Villa Medicis), H-U 353 - Vier Lieder für das Pianoforte op. 8 - Andantino in Bes, H-U 102 - Klavierstück in c, H-U 139 - Pianosonate in g, H-U 395

Paula Ríos (piano)
Eudora EUD-SACD- 2303 • 74' • (sacd)
Opname: april 2022, Auditorio de Zaragoza, Sala Mozart (Spanje)

 

Wat een wonderlijke geschiedenis vormen alleen al de bijna 500 pianostukken, veelal miniaturen die deels onder de naam van Felix werden en die zij schreef met de bedoeling ze zelf uit te voeren. Het vakmanschap dat van haar muziek afstraalt is onmiskenbaar als het energieke en lyrische momentum, al zijn ze door de bank genomen minder uitgesproken dan die van haar 'grote' broer. We zien overigens iets soortgelijks bij Clara Schumann, die zeker mooie muziek schreef, maar waarvan de oorspronkelijkheid het nu eenmaal af moet leggen tegen die van haar man, Robert.

Dat de muziek van Fanny in de laatste decennia meer in de belangstelling is komen te staan kent twee oorzaken: de sterk gegroeide belangstelling voor vrouwelijke componisten en muzieklabels die op zoek gingen naar minder bekend of zelfs onbekend repertoire, de stap van (her)ontdekking naar concertpodium en studio. Daaronder - hoe kan het anders - niet alleen maar interessante, in casu waardevolle stukken, die niet zonder reden in de vergetelheid zijn geraakt en waar bij hun 'revival' best wel enige vraagtekens mogen worden gezet; al speelt ook hier de eigen persoonlijke smaak een wezenlijke, zo niet doorslaggevende rol.

Maar terug naar Fanny en die bekende anekdote die de weerspiegeling vormt van het nogal tragische lot van deze talentvolle componiste die desondanks in die onbuigzame negentiende-eeuwse mannenwereld het onderspit moest delven. Fanny's jongere broer Felix, op audiëntie bij de Britse koningin Victoria, nam met de nodige egards haar compliment in ontvangst dat zij zijn lied Italien ronduit schitterend vond, waarop hij zo eerlijk was te memoreren dat het niet van hem, maar van zijn zus afkomstig was!

Fanny zou niet als enige het 'slachtoffer' mogen worden genoemd van de toen heersende mores: dat de vrouw diende te trouwen en zich om haar gezin diende te bekommeren; de vrouw aan het aanrecht, dat was het zo ongeveer. Fanny's vader schreef haar op 16 juli 1820 in niet mis te verstane bewoordingen dat de muziek mogelijk het beroep van Felix zou worden, maar dat zij, Fanny (ze was toen pas 15) wat de muziek betreft niet meer dan 'versiering' kon zijn. Het sloot ook voor haar de weg af naar een eigen artistieke ontwikkeling en tevens zelfstandigheid, verhinderde haar strikt eigen keuzes te maken, zoals dat ook gold voor vrouwen die zich verder wilden ontwikkelen in bijvoorbeeld de literatuur of de beeldende kunsten.

En dan te bedenken dat het talent van Fanny al vroeg werd herkend, zij samen met broer Felix les kreeg van niemand minder dan Marie Bigot in Parijs en niet veel later van Ludwig Berger, om vervolgens Carl Friedrich Zelter als docent te kiezen. Voor Fanny moet het een inspirerende omgeving zijn geweest, want ze speelde al als dertienjarige moeiteloos de preludes en fuga's uit Bachs WTK. Maar dat niet alleen: al vrij kort daarop kreeg ze de smaak van het componeren dusdanig te pakken dat zij al op haar vijftiende een groot aantal liederen, losse pianostukken en zelfs enige koorstukken op haar naam had staan. Al lag die brief van vader Abraham Mendelssohn wel op de commode.

In 1824 bezocht de Boheemse pianovirtuoos en componist Ignaz Moscheles op uitnodiging van Abraham Mendelssohn de familie in het riante wooncomplex aan de Berlijnse Leipziger Straße. Hij raakt spoorslags diep onder de indruk van 'deze familie als geen andere' , met de vijftienjarige Felix als een fenomeen dat als wonderkind zijn gelijke niet had, volgens hem toen reeds een volwassen kunstenaar, terwijl Fanny in zijn ogen uitzonderlijk getalenteerd bleek. Toen Moscheles Felix voor het eerst lesgaf, besefte de docent dat hij naast een ware meester en niet naast een leerling zat.

En Fanny? Ze leefde helaas onder het maatschappelijk en sociaal niet toegeeflijke juk van haar tijd. Was dat besef ook bij Felix in voldoende mate doorgedrongen? Niets wijst erop dat hij er anders over dacht dan zijn vader, al trokken broer en zus in de muziek wel vaak samen op, betrok hij haar zelfs intensief bij het componeren van zijn Lieder ohne Worte, speelden ze samen piano vierhandig en correspondeerden ze hun (korte) leven lang vrijwel dagelijks met elkaar. Hun band was en bleef sterk, vanaf het prille begin tot het einde.

Hoeveel moeite had ze er zelf mee, ingekapseld te zijn in die haar opgedrongen, veel te beperkte rol? Uit haar nagelaten geschriften (brieven, dagboeken) blijkt zonneklaar dat ze er bepaald niet mee ingenomen was, maar dat zij zich er niet tegen verzette, de beperkingen die haar waren opgelegd misschien morrend maar wel accepteerde. We mogen er nu heel anders tegenaan kijken, maar toen was er geen draagvlak in de samenleving voor een componerende vrouw die zich met haar muziek een eigen naam wilde verwerven of op het concertpodium furore wilde maken. Dat veranderde niet wezenlijk nadat Fanny in 1829 in het huwelijk was getreden met Wilhelm Hensel, de de kunstschilder die zes jaar eerder nog door Fanny's moeder niet als een attractieve partij voor haar dochter werd geacht, maar later toch met Fanny mocht trouwen toen hij zich tot een kunstenaar met aanzien had weten op te werken.

Anders dan wellicht verwacht was het Hensel die niet alleen de grote muzikale talenten van zijn vrouw herkende en hoog schatte, maar daardoor alle mogelijke moeite deed om haar composities bij verschillende muziekuitgevers aan te bevelen, daarin zelfs wilde investeren; terwijl Felix daarentegen er juist niets voor voelde. En Fanny liet het oordeel van haar broer zwaar wegen, zoals blijkt uit haar in 1836 aan Felix gerichte brief, waarin zij hem bijna smeekt om zijn toestemming haar muziek te laten publiceren. Het kwam er niet van.

Zes jaar eerder, in 1830, was het met Fanny behoorlijk bergafwaarts gegaan. Ze had weliswaar een gezonde zoon gebaard, Sebastian Ludwig Felix Hensel, maar daar was een aantal miskramen aan voorafgegaan. Ze leed bij herhaling aan depressies, was lusteloos en componeerde niet of nauwelijks. De brieven aan haar broer spreken ook wat dit betreft boekdelen, maar uit niets blijkt dat hij voor haar desolate toestand veel oog had. Wie op een empathische Felix heeft gerekend komt bedrogen uit.

Het was evenwel de zogenaamde Sonntagsmusik die de zo broodnodige verandering bracht, thuis in de riante salon aan de Leipziger Straße in Berlijn, waar vrijwel iedere zondag door Fanny, Felix en vaak ook Paul, de cello spelende andere broer, meestal bij intekening, een huisconcert werd gegeven, met op het podium zowel (vergevorderde) amateur- als beroepsmusici, met op het programma de meest uiteenlopende solowerken en kamermuziek, vooral veel kamermuziek. Het programma van 16 maart 1834 zag er zo uit: Beethovens Pianotrio op. 70 nr. 1 (Geistestrio), met Fanny aan de piano, Paul op cello en Hubert Ries op viool, daarna gevolgd door een aantal aria's uit Le nozze di Figaro, met de sopraan Pauline Decker, en ter afsluiting een Vioolsonate van Bach, met opnieuw Ries.
Fanny moet zich in die zin als een vis in het water hebben gevoeld dat zij kon musiceren op de piano, kon dirigeren (in het riante wooncomplex van de Mendelssohns was een grote ruimte geschikt gemaakt voor zelfs koor en orkest), én ook haar eigen composities ten gehore kon brengen. Toch bleef het bij haar knagen, want de Sonntagsmusiken boden, ondanks hun grote populariteit bij de welgestelden, niet het grote publieke podium waarnaar ze zo verlangde.

Een uitgebreide Italiëreis rond 1840 bleek echter een belangrijk keerpunt in haar leven. Eenmaal weer thuis begon ze weer driftig te componeren, ze dacht opnieuw aan het publiceren van haar werk. Wederom was het Felix aan wie zij haar plannen voorlegde. Zijn 'toestemming' liet - anders dan gebruikelijk - een maand op zich wachten. In zijn antwoord miste zij een enthousiaste reactie, maar afwijzend was hij evenmin. Een van de meest veelbelovende hoogtepunten in die periode was het Pianotrio in d dat, evenals de Pianosonates in d en g, duidelijk 'losgezongen' is van het werk van haar broer: haar eigen stempel kwam althans nadrukkelijker daarin naar voren.

De toekomst zag er opeens heel wat zonniger uit, zo leek het, tot op 14 mei 1847 een herseninfarct een geheel onverwacht einde aan haar leven maakte. Vrij kort daarop, op 4 november, stierf ook Felix, uitgeput en overwerkt. Ook hij werd getroffen door een hersenbloeding. Ook in de dood bleven ze onafscheidelijk: broer en zus werden naast elkaar begraven op het 'Dreifaltigkeitsfriedhof I' in Berlijn.

Ik ben onder de indruk van het spel van de 23-jarige Spaanse pianiste Paula Ríos die deze stukken met veel overtuiging en een sterk gevoel voor expressie en brille uitvoert. Daaronder zelfs twee wereldpremières: het Allegro molto in e, H-U 410 en het Andantino in Bes, H-U 102. De Steinway D ontpopt zich mede dankzij de opname (in stereo en sturround) als een waar klankjuweel.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links