CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2021 |
Fanny Mendelssohn (1805-1847) is haar korte leven lang als componiste in de schaduw blijven staan van haar (nog) meer getalenteerde broer Felix (die overigens evenmin oud mocht worden: hij werd geboren in 1809 en overleed in hetzelfde jaar als zijn zus). In sommige kringen is het nog zo: de vrouw die thuis hoort, achter het fornuis, onafgebroken zorgend voor haar gezin. Het was tot zelfs diep in de twintigste eeuw de gewoonste zaak van de wereld: het bestaan volkomen in dienst van man en kinderen. Dat gold niet minder voor de muzikaal zeer getalenteerde Fanny. Ze mocht weliswaar musiceren en componeren, maar het zou nooit en te nimmer haar werkzame leven mogen bepalen. Dat was de boodschap die Fanny van haar kunstlievende vader meekreeg. Zelfs toen niemand minder dan Goethe haar net zo begaafd achtte als Felix, die zich in het openbare muziekleven al vroeg danig manifesteerde, bleef zij bij hem in de schaduw staan. Zowel Felix als Fanny kreeg muziekles van niemand minder dan Ignaz Moscheles, maar ook dit bracht haar muzikale loopbaan niet in een stroomversnelling. Terwijl Moscheles Fanny's grote talent wel degelijk moet zijn opgevallen. Maar tegen de alom heersende tijdgeest viel nu eenmaal niet op te boksen. Het bleef zoals het was: dat voor Fanny de muziek niet meer mocht zijn dan 'versiering'. Het was de mores die dat bepaalde, niet haar talent. Dat beeld veranderde niet wezenlijk nadat zij in 1829 was getrouwd met de kunstschilder Wilhelm Hensel, hoewel hij zeker zijn best deed om muziekuitgevers voor haar werk te interesseren. Maar Fanny bleef desondanks de vrouw achter de man. Het overkwam ook Clara Schumann en Alma Mahler, maar ook andere getalenteerde toondichteressen. Iedereen zal het nu beamen: dat het een feitelijk naargeestige ontwikkeling was, maar laten we onszelf toch vooral niet wijsmaken dat dit sombere beeld alweer ver achter ons ligt. Immers, het muziekbedrijf heeft zich pas enige decennia geleden echt los kunnen maken van het vooroordeel dat allerwegen bestond (en her en der nog steeds bestaat!) over de rol van de vrouw in de muziek; en dan vooral wat betreft het vak van componist en dirigent. Dat dit beeld meer en meer ging schuiven heeft ontzaglijk veel tijd gekost. Het had dan ook minder met de muziek en meer met de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen te maken. Het 'Umfeld' was doorslaggevend: dat bepaalde uiteindelijk de kansen van de vrouw. Nu, bijna twee eeuwen later, is er voldoende afstand (al blijft het een subjectieve beleving) om ons waardeoordeel over zowel het werk van Felix als dat van Fanny aan te scherpen. Wat we dan zien (of beter: horen) is dat Felix onmiskenbaar een groter talent was dan zijn zus, maar dat daarmee niet het gehele verhaal is verteld. Dat hij zich als componist en musicus (hij was, zo blijkt uit de vele berichten van zijn tijdgenoten, ook een meer dan voortreffelijke 'Kapellmeister') veel gemakkelijker, vrijer kon ontwikkelen dan Fanny. Felix had de tijd mee, Fanny had de tijd tegen. Dat ze evenwel beduidend meer was dan 'zomaar een componiste' blijkt allereerst uit het sublieme Pianotrio in d dat ze in haar sterfjaar 1847 componeerde en dat zeker niet onderdoet voor Felix' grandioze prestatie op die gebied. Maar ook haar liederen en pianowerken zijn bepaald niet te versmaden. Die erkenning mag dan lang op zich hebben laten wachten, de herontdekking van haar werk heeft toch plaatsgevonden. Niet zozeer op het concertpodium, maar wel in de platenstudio, met in de voorste linies gerenommeerde muzieklabels zoals die van Claves, CPO en Hyperion. Daardoor kon de muziekliefhebber kennis maken met een tot dan toe behoorlijk onderbelicht , zo niet geheel veronachtzaamd gebleven repertoire. En als er eenmaal enige schapen over de dam zijn... Oorspronkelijkheid en schoonheid hoeven niet per se een verbond met elkaar aan te gaan. Dat we in Fanny's pianomuziek meer dan een vleugje Felix, Schubert, Beethoven, Schumann en Brahms horen doet aan de schoonheid van haar muziek niets af. De onderliggende kwaliteiten zijn meer dan groot genoeg om er met ontzag kennis van te nemen. U kunt zich daarvan zelf overtuigen dankzij dit nieuwe album dat Piano Classics uitbracht met daarin centraal drie pianosonates en een 'Sonatensatz', gecomponeerd in de periode 1822-1843 volgens de regels der vormkunst, fraai gestileerd en alleen nog in de 'Sonatensatz' (1822) aan de muziek van Felix herinnerend. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dit de eerste keer dat deze sonates gebundeld op cd zijn gezet, waarbij merkwaardig genoeg qua ontwikkelingsgang de omgekeerde volgorde is bewandeld: van de rijpe, van inventie doortrokken Sonate in g uit 1843 naar de dan nog minder geëvolueerde Sonate in c uit 1824'. Terwijl we toch de meeste oorspronkelijkheid, Fanny's zich individueel sterk ontwikkelde stijl eerst in volle wasdom in de Sonate in g aantreffen. Maar u kunt desgewenst de 'route' zelf bepalen door de cd-speler naar eigen inzicht te programmeren. Afgespeeld in de door het label programmeerde volgorde gaat de reis van 1843 via 1828 en 1822 naar 1824. Belangrijker is uiteraard het spel van de Italiaanse pianiste Gaia Sokoli (Erba, 1998) die zich op dit debuutalbum met veel verve presenteert. Een voortreffelijke musicienne die een sterke affiniteit heeft met deze juweeltjes en zich goed hoorbaar diepgaand in de stilistische aspecten van deze sonates heeft verdiept. Haar interpretatie is uitgesproken liefdevol, warm, afwisselend lyrisch en energiek, maar ook precies en met veel aandacht voor het detail. Uit de toelichting heb ik begrepen dat er nog meer nog niet eerder opgenomen pianomuziek van Fanny op stapel staat, uitmondend in een tweede cd. Ik ben reuze benieuwd naar het vervolg! index |
|