CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2009


 

Medek (1940-2006): Orgelwerken

Wandlungs-Passacaglia (2001) - B-A-C-H, vier Töne für Orgel (1973 - Verschüttete Bauernflöte (1969) - Quatemberfeste für Orgel (1989) - Gebrochene Flügel (1975) - Rückläufige Passacaglia (1979).

Martin Schmeding op het Sauer-orgel (2004) van de Evangelische Auferstehungskirche in Düsseldorf-Oberkassel.

Cybele SACD 060.801 • 73' •

Over Cybele Records: www.cybele.de
Over Tilo Medek: www.medek.net/biographie.php


 
  Tilo Medek (1940-2006)

Wie was Tilo Medek? Ik kan u verwijzen naar de bovengenoemde site, maar misschien leest u het liever hier in het Nederlands.

Hij werd op 22 januari 1940 in Jena (Thüringen) als zoon van de kamermusicus en componist Willy Müller-Medek (1897-1965) en diens echtgenote Rosa Gewehr (1902-1976). Tussen 1959 en 1962 studeerde Medek piano bij Kurt Johnen (1884-1965) in Quedlinburg am Harz. In 1959 sloot hij tevens zijn muziekstudies aan de Berlijnse Humboldt-universiteit af en verdiepte hij zich vervolgens in psychologie, kunstgeschiedenis en tuinarchitectuur. Hij voltooide in die periode zijn compositiestudie bij Rudolf Wagner-Régeny (1903-1969) aan de Hochschule für Musik in Berlijn.

Na de bouw van de Muur verloor Medek zijn studietoelage en voorzag hij zich als koorrepetitor van het ensemble van de Berlijnse Arbeiterjugend en als componist van hoorspel- en toneelmuziek in zijn levensonderhoud.

In 1964 publiceerde hij zijn muziekwetenschappelijke these Die Vertonungen von Goethes Prometheus-Gedicht, en was hij aansluitend tot 1967 Meisterschüler van Wagner-Régeny aan de Berlijnse Akademie der Künste. Vanaf dat tijdstip sleepte Tilo Medek bij compositiewedstrijden een groot aantal internationale prijzen en kwamen bij radio en tv zijn naam en zijn werk meer en meer bovendrijven.

Een aantal verdere, bijzondere ijkpunten in zijn muzikale en persoonlijke bestaan:

1961-68 Eerste huwelijk met Dr. med. Inge Brüll  
1966 Geboorte van dochter Saskia  
1967 Werkzaam als privé-compositieleraar  
1967 Gaudeamus, internationale compositiewedstrijd (1)
1968 State University of New York (2)
1969 Operaconcours Berlijn (3)
1970 Friedrich Kuhlau concours (4)
1970 Jaarlijkse zomer(werk)vakantie in Bindow am Ziestsee  
1970 Tweede huwelijk met de theaterwetenschapper en auteur Dorothea Medek  
1971 Geboorte van dochter Mirjam  
1975 22ste Tribune int. des Composits d'UNESCO Parijs (5)
1975 Prix Folklorique de Radio Bratislava (6)
1977 Prix Danube de Bratislava (n.a.v. KRO-uitzending) (7)
1977 Einde van het DDR-staatsburgerschap en emigratie naar West-Duitsland  
1977-80 Woning in Adscheid bij Hennef an der Stieg  
1980-85 Woning in Unkel am Rhein  
1982 Ernst Reuter prijs (8)
1982 Oprichting van de muziekuitgeverij Tilo Medek  
1983 Geboorte van dochter Clara en zoon Immanuel  
1985 Woning op de Rheinhöhe boven Oberwinter, bij Remagen  
1992 Erecomponist van het 8ste Festival International des Choeurs d'Enfants, Nantes  
1994 Eredocentschap aan de Deutsche Akademie in Rome (Villa Massimo)  
1999 Lid van het Collegium Opaeum Jenense, Friedrich Schiller-universiteit, Jena  
2002 Compositieklas, Staatliches Musikgymnasium Rheiland-Pfalz, Montabaur  
____ _____  
(1) »Todesfuge«  
(2) »Das Dekret über den Frieden«  
(3) »Einzug«  
(4) »Kühl, nicht lau«  
(5) »Kindermesse«  
(6) »Der schwere Traum«  
(7) »Kinderrmesse«  
(8) »Westöstliche Wechsel, ausgestellt in der Ankunftszeit« (samen met Dorothea Medek)  

In het cd-boekje haalt de Duitse componist Konrad Lang (1943) allerlei persoonlijke herinneringen aan hem op, waardoor we een goed beeld krijgen van zowel de componist als de mens Tilo Medek, die eens zei: "Waarheid in de muziek berust op de moeiteloze verzoening tussen wet en vrijheid - en juist daarom klopt deze frase niet."

Orgelstukken

Verschüttete Bauernflöte ('verstopte herdersfluit') (1969) en B-A-C-H (1973) werden speciaal gecomponeerd voor het grote orgel in de Merseburger Dom. Medek kende dit orgel met zijn registermogelijkheden, klankkleuren en -effecten.

Het grote orgel in de Merseburger Dom

Het oorspronkelijke klankkarakter was in 1963 aanzienlijk veranderd, nadat de firma Kühn het instrument aan een ingrijpende verbouwing had onderworpen. Dit betekende het einde van de typische barokregisters, zoals die door de orgelbouwer Friedrich Ladegast tussen 1853 en 1855 waren toegepast. Kühn bouwde neobarokke stemmen in, zoals de hoge rustieke fluit, de 'Bauernflöte 1' in het pedaal-, aliquot- en mixtuurregister) en verving bovendien de typisch romantische registers. Over deze ferme ingrepen mag men twisten, maar voor Medeks vroege orgelstukken is dit gerenoveerde orgel bij uitstek geschikt, zoals blijkt uit de kleurrijke en deels zelfs grillige boventoonstemmen en de grondtonen van de strijkerskleuren. Voor Medek boden de gedifferentieerde kleuringsmogelijkheden van het instrument vrijwel ongekende mogelijkheden tot experimenteren. Zo schakelde hij beurtelings het aandrijfmechanisme aan en uit, en trok hij de registerknoppen slechts halfopen om daardoor microtonale klanken en vervreemdende effecten te bereiken. Hij experimenteerde ook met het notenschrift door de traditionele notatie (notenwaarden, maatstrepen) te vervangen door de vrije notatie (grafische symbolen, ruimte- en clusternotatie).

In de zomer van 1969 ontstond in Merseburg Medeks eerst grote orgelcompositie, Verschüttete Baurenflöte, die voor het eerst werd uitgevoerd op 19 april 1970 door de Dom-organist Hans-Günther Wauer. Het stuk maakte dusdanig veel indruk dat het al spoedig daarna tot vele uitvoeringen en omroepopnamen kwam, onder andere in Rusland, Zweden, Oostenrijk en Oostenrijk, en bij de Biennale in 1971 in Zagreb. In 1972 viel dit werk in Parijs de UNESCO-prijs ten deel.

De componist schreef er zelf over:

"Oorspronkelijk wilde ik een 'Merseburger Orgelabnahme' componeren, maar ik schrok terug voor de vloed aan oneindig lijkende combinatiemogelijkheden van de registratie. Ik koos daarom in zekere zin voor de grensregisters, namelijk de mixturen en extreme hoogten en diepten, om daarmee de gebruikelijke orgelklank als het ware tegen te werken. Pas aan het einde van het stuk openbaart zich een historisch schoonheidsbegrip: het 1' pedaalregister komt in zijn eenzame hoogte tot bloei. Terugkijkend realiseert men zich waarom de componist dit onder rusteloze eruptieve clusters heeft begraven. Het gehele stuk dient zeer 'dicht' te worden gespeeld, wat erop neerkomt dat men de verleiding moet weerstaan om van de naklank van iedere clusterformatie te genieten, maar juist het klankvuur en de melodieflarden zonder ophouden van brandstof te voorzien."

De driedelige opzet zal niemand kunnen ontgaan: het speelse begin met de lichte orgelkleuren, gevolgd door het hoofddeel met zijn snelle, over de manualen verdeelde clustercascaden, gevolgd door het geleidelijk oprukkende 1'-register, waarna het tot slot de beurt is aan de solist om uit te pakken. Voor deze opname werden de registeraanwijzingen gevolgd zoals die in de partituur zijn opgetekend: de luisteraar komt zo heel dicht bij de klankervaring van de componist.

B-A-C-H, vier Töne für Orgel (1973) is eerder ironisch en provocerend bedoeld, dan dat Medek een poging heeft gedaan om terug te keren naar de negentiende-eeuwse Bach-cultus die deze vier beroemde noten (In de Duitstalige gebieden staat de 'B' voor Bes en de 'H' voor B, dus in dit geval klinkt het als BES-A-C-B) heeft voortgebracht (bijvoorbeeld Liszts Präludium und Fuge über BACH, evenals geschreven voor het Merseburger Dom-orgel, en Regers Phantasie und Fuge über BACH). Medek gebruikt uitsluitend die vier tonen en maakt daar een geweldig spektakel van, inclusief glissandi (registerstoppen op halve kracht). Volgens Medek heeft hij in het motief de volgende vormen verwerkt: "treurmars; morsetekens; echo's van Mozarts Symfonie nr. 40 in g, KV 550; Cantus firmus; Toccata; een beetje salongeur en de obligate slotapotheose (op de wankele basis van half uitgetrokken B-A-C-H tonen) geven dit stuk de mogelijkheid om zich ruim zeven minuten met 'vier tonen' staande te houden".

Gebrochene Flügel (1975) componeerde Medek kort voor zijn emigratie naar de Bondsrepubliek. In dit werk is de zijn de klankstructuren tot op het bot uitgevijld en zijn het weer de half opengetrokken registerknoppen en ten slotte de uitschakeling van het aandrijfmechaniek die tot desoriëntatie leiden. Naast ritmische motoriek, ostinato-figuren en clusters lijkt, temidden van halsstarrige toonladderfiguren, sprake te zijn van een percussieve veldslag.

Medek: "Het uitschakelen van de motor als compositorisch principe leek me tot voor kort kunstonwaardig, maar in dit stuk wordt in het verloop ervan naar deze 'mooie' catastrofe toegewerkt! Een engel die aan deze 'automatofoon' lijkt te zijn ontkomen en die nu - na te zijn opgetild om kunst te scheppen - zijn vleugels breekt en in zijn mechanische levenloosheid terugzinkt."

Ditmaal had Medek voor de première niet het reusachtige Mereseburg-orgel tot zijn beschikking, maar moest hij het doen met een klein en nauwelijks klankspecifiek instrument, het in 1959 gebouwde Alexander Schuke-orgel met twee manualen en eenentwintig registers, in de Fritz Reuter-Saal van de Berlijnse Humboldt-universiteit.

Medek heeft zijn Rückläufige Passacaglia (1979) anders dan gebruikelijk niet van uitvoerig commentaar voorzien. Wat is eigenlijk een passacaglia? Alle handboeken zeggen hierover vrijwel hetzelfde: pasar = lopen, calle = straat (Spaans). Muziek in driedelige maatsoort, in wandeltempo, zoals men in of door een straat loopt; en die zich in de barokperiode tot een variatievorm ontwikkelde die gestoeld was op de 'basso ostinato', een zich steeds herhalend thema van meestal slechts vier maten. Bekende passacaglia's vinden we bij Bach (voor orgel), Biber (voor viool) en, veel later in de tijd, bij Brahms (finale van de Vierde symfonie), en zelfs bij Berg (Wozzeck) en Britten (Peter Grimes en Derde cellosuite). Maar Medek deed het net weer anders: hij besloot om in de straat terúg te lopen, maar dan bovendien achterstevoren. Zoals een kreeft. Vandaar de term 'kreeftengang' in de muziek: het muzikale discours wordt omgekeerd, de noten staan nu in de omgekeerde volgorde, achterstevoren. Waarom deed Medek dat? "Een weg teruggaan betekent immers alles nieuw zien!" Hij werkt dat in zijn passacaglia dubbelzijdig uit: niet alleen in de melodische kreeftengang, maar ook in de werkstructuur, van de grote vorm terug naar het motief, de reis gaat de overmatige septiem naar de kleine secunde.

Quatemberfeste (1989) is met bijna dertig minuten het langste werk op deze cd. Het werk valt in vier delen uiteen: Lambertussingen - Der Turmbläser - Engelecho - Schnurrpfeifereien. Naar oud christelijk-joods gebruik worden de vier seizoenen door vasten- en gebedsdagen in het liturgische jaar ingebed (Quatember). Waarom de titel van dit reusachtige orgelwerk naar Quatember verwijst is echter niet duidelijk. In de vier delen is van een duidelijke muzikale verwijzing naar de vier seizoenen geen sprake. Er lijkt eerder sprake te zijn van bepaalde gebeurtenissen in het leven van St.-Lambertus, het christelijk geloof en het feit dat het stuk bedoeld was ter inwijding van het nieuwe Karl Schuke-orgel in de St.-Lamberti kerk in Münster, in september 1989.

Het Karl Schuke-orgel in de St. Lamberti kerk in Münster

Volgens Madek herinnert het openingsdeel, Lambertussingen, aan een uniek gebruik in Münster. Het jaarlijkse Lambertus-festival wordt gehouden op een plek waar eens de begraafplaats was waar in de herfst oude Germaanse stammen hun doden met een lichtfeest herdachten. Zo wordt het eerste deel dus uit begrafenisaarde geboren!

Het tweede deel, Der Turmbläser, is een fictief duet tussen de organist en de bewaker van de toren van St. Lambertus. Bij de toehoorder moet de indruk ontstaan dat de hoornist vanuit de toren naar de orgelring is afgedaald om daar samen met de organist een lyrisch stuk te spelen.

Het derde deel, Engelecho, verplaatst ons naar de radartechniek. Daar wordt de echo gebruikt voor de bepaling van de positie van een object (een schip, een vliegtuig enz.) door terugkaatsing. Echter, atmosferische storingen kunnen onregelmatigheden, afwijkingen, 'echo's van engelen', veroorzaken. Dit effect, in al zijn naïeve en bizarre aspecten, komt in dit deel tot uitdrukking, zodanig zelfs dat het erop lijkt alsof deze 'engelen' ons ervan willen overtuigen dat hun haar echt van lametta (we hangen het in de kerstboom) is gemaakt.

Het slotdeel, Schnurrpfeifereien, verwijst naar al die barokke 'snuisterijen' van het orgelwerk: koekoek, nachtegaal, klokkenspel, vox celestis enz. Ze werden gebruikt als onderdeel van de bijzondere kerkdiensten die bij een bepaald jaargetijde pasten, zoals tijdens het oogstfeest.

De Wandlungs-Passacaglia (2001) is als solostuk voortgevloeid uit het in diezelfde periode gecomponeerde oratorium Pfingstmusik (Pinkstermuziek), samengesteld uit liturgiefragmenten en teksten van Andreas Gryphius, voor sopraansolo kerkgezang, gemengd koor, houtblazers, slagwerk en orgel. De titel verwijst naar de bij de eucharistie plaatsvindende verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus, door de woorden der consecratie, zoals we die ook kennen uit Markus 14: 22-25.

In tegenstelling tot de Rückläufige Passacaglia heeft Medek zich in de Wandlungs-Passacaglia gebaseerd op de passacaglia's uit de barokperiode, en dan met name op de complexe contrapunttechniek van Buxtehude en Bach. Een van de belangrijke kernmerken van het werk is ook de ostinato-bas zoals die door de grote Engelse virginalisten werd toegepast. Medek gebruikt daarvoor een uit drie noten bestaand motief in een voortschrijdende sequens, zoals dat zich steeds herhaalt in een andere toonsoort. Bovendien ontwikkelt zich in het stuk, bij gelijkblijvend tempo, een zeer indrukwekkend dynamisch krachtenveld, waarbij zowel thematische augmentatie als verdichting een belangrijke rol speelt.

Dit is zonder enige twijfel een van de allermooiste orgelopnamen die ik ooit heb gehoord, zowel in surround als in stereo, maar in surround is het helemáál overweldigend, zoveel klankschoonheid komt er op de luisteraar af. Dat ligt zowel aan het koninklijke instrument als aan de opnamentaf, die de luisteraar onderdompelt in een klankfeest dat zijn weergave niet kent. De vertolkingen van de Duitse organist Martin Schmeding (1975) zijn in een woord fenomenaal. Wat dit betreft was ik niet verrast, want zijn live-concerten (onder meer tijdens de Bachfeesten in Leipzig) zijn steeds weer een openbaring. Schmeding staat in het centrum van de grote Duitse orgelcultuur.

De zeer uitgebreide toelichting in het cd-boekje (met foto's van de ontmoetingen tussen Tilo Medek en onder anderen Alfred Schnittke, Siegfried Palm, Hans Werner Henze en Karlheinz Stockhausen) in het Duits en het Engels is zeer lezenswaardig, maar het leek me toch nuttig die deels te vertalen en aan te vullen met wat meer biografische gegevens.

Het Sauer-orgel in de Evangelische Auferstehungskirche in Düsseldorf-Oberkassel

index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links