CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2021 |
Het is best wel bijzonder dat ondanks al het natuur- en oorlogsgeweld, epidemieën en ander 'ongerief' door de vele eeuwen heen toch zoveel historisch materiaal toch bewaard is gebleven. Natuurlijk, veel werd ook vernietigd of werd door de tand des tijds aangetast, maar we mogen ons desondanks gelukkig prijzen dat onze muziekgeschiedenis alleen al in documentair opzicht een ware hoorn des overvloeds biedt waaruit naar believen kan worden geput. Materiaal ook dat een rijke bron van onderzoek vormt voor musicologen en musici, waardoor we geleidelijk aan steeds meer te weten zijn gekomen over een tijdvak dat al heel ver achter ons ligt: dat van de Middeleeuwen. Dat brengt mij bij Johannes Martini, rond 1430 geboren in het (nu Belgische) Leuze en overleden in het Italiaanse Ferrara op 23 oktober 1497. Het enige dat wij over zijn omzwervingen weten is dat hij Leuze verruilde voor het Zwitserse Konstanz en uiteindelijk in Ferrara neerstreek, waar hij ergens begin 1470 in dienst trad van hertog Ercole I d'Este. Aan diens hof heeft hij bijna drie decennialang gewoond en gewerkt, als componist, zanger, muziekleraar van de kinderen van de hertog én verzamelaar en bewerker van muziek van vele andere componisten. Zijn eigen productie bestond uit een groot aantal religieuze werken, waaronder missen en motetten, maar ook seculiere (zowel vocaal als instrumentaal) muziek, keurig in Ferrara door de eeuwen heen bewaard als het Casanatense-manuscript (niet te verwarren met de gelijknamige kunstverzameling in de Romeinse Biblioteca Casanatense). Omdat die archieven zijn ontsloten biedt het voorliggende album een rijk geschakeerd overzicht van Martini's muziek. Dat geldt dan tevens voor het reeds genoemde Casanatense-manuscript dat bestaat uit een indrukwekkende verzameling wereldlijke muziek, oorspronkelijk bedoeld als huwelijksgeschenk voor de dochter van de hertog, Isabelle, en diens toekomstige schoonzoon Francesco II Gonzaga van Mantua. De collectie bestaat uit maar liefst 123 verschillende stukken, waaronder tenminste 23 van Martini en bovendien een tiental afschriften van werken die nergens anders zijn aangetroffen. Over de data bestaat geen eenstemmigheid, de schattingen lopen uiteen van 1481 tot het begin van de jaren 1490, maar van veel betekenis is dit niet. Vrijwel alle in het Casanatense-manuscript opgenomen stukken dragen een titel of incipit (eerste regel), maar een omschrijving van de instrumentale bezetting ontbreekt (er was eenvoudigweg geen behoefte aan). Dat maakt de meest uiteenlopende combinaties mogelijk, uitgaande van wat in die tijd gebruikelijk was (strijkers, blazers, orgel, enz.), maar vooral ook welke instrumentalisten er toen beschikbaar waren. Voor zover bekend is La Martinella Martini's niet alleen zijn vroegste instrumentale compositie, maar vertegenwoordigt het tevens het begin van een zich spoedig ontwikkelende instrumentale stijl. Dat moeten anderen toen ook hebben ingezien, want het werk is maar liefst in veertien verschillende (gekopieerde) bronnen aangetroffen, zich uitstrekkend over het tijdvak 1460 tot 1538. We weten vrij veel van het in de Middeleeuwen populaire 'chanson' dat zich daardoor tevens uitstekend leende voor allerlei 'hergebruik'. Ook toen werd het middel van de parodie al veelvuldig toegepast, een ontwikkeling die zich in de Renaissance voortzette (en die bij Bach feitelijk zijn meesterlijke voltooiing vond): wereldlijke muziek werd bijvoorbeeld aangepast aan een religieuze setting door alleen de tekst te vervangen (contrafactum). Ook daarvan biedt dit album representatieve voorbeelden. Het spreekt voor zich dat componisten uitsluitend gebruiksmuziek schreven, hetzij in opdracht of uit vrije wil (meestal echter het eerste). Daartoe behoren ook de drie omvangrijke volumes van de hand van Martini, uitsluitend bedoeld om de aan het hof van de hertog gangbare liturgie muzikaal luister bij te zetten. Niet duidelijk is welke van de daarin opgenomen werken uitsluitend door Martini werden gecomponeerd, zoals we dus evenmin weten welke afstammen van andere componisten. Wat dat laatste betreft heeft hij die muziek uiteraard wel zelf geselecteerd en vervolgens nauwgezet gekopieerd. In de verzameling bevindt zich een aantal dubbelkorige werken, waaronder Magnificats, lofzangen, passies en psalmen. Kortom muziek passend bij de dagelijkse vesperdiensten en anders wel bij de specifieke hoogtepunten binnen het kerkelijk jaar. Al dit materiaal mag dan beschikbaar zijn, we kunnen niet om een belangrijk obstakel heen. Gewend als we zijn aan de meest complexe muziek in al haar denkbare gradaties en volstrekt anders geconditioneerd dan de middeleeuwse mens, brengt deze oude muziek de noodzaak met zich mee om anders te (gaan) luisteren. In die zin verschilt dat nauwelijks van de perceptie van de muziek van bijvoorbeeld de Tweede Weense School: we moeten ons openstellen voor een idioom dat ons feitelijk wezensvreemd is en waarvan de spanningen vanuit een geheel andere dimensie zijn geconcipieerd.
Dat laatste hebben de uitvoerenden zich vanzelfsprekend eveneens gerealiseerd. Binnen de rigide context van de middeleeuwse uitvoeringspraktijk (voor zover we die uiteraard kennen) heeft het ensemble naar een zo groot mogelijke, stilistisch verantwoorde variatie gestreefd, daarbij geholpen door sublieme dictie, tekstuitbeelding en stembalans. Wie zich ervoor wil openstellen wacht aldus een boeiende ontdekkingstocht. Alle gezongen teksten zijn in het boekje opgenomen. De historische verantwoording ontbreekt uiteraard niet. index |
|