CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2024 |
Op 7 maart jl. mocht Laurens de Man (31) als eerste organist de Nederlandse Muziekprijs in ontvangst nemen. Uit het commissierapport:
De boodschap komt glashelder over: De Man is als uitvoerend musicus een groot talent. Dat blijkt overduidelijk ook uit zijn eerste twee soloalbums die op 27 september zijn verschenen: Vom Reden und Klingen en Richard Wagner, an Organic Journey. In het bij de beide cd's gevoegde persbericht wordt Vom Reden und Klingen voorgesteld als programmamuziek omdat de gespeelde werken ieder een verhaal zonder woorden vertellen; al is dit slechts deels het geval (wat het programma overigens niet minder interessant maakt, wat dan tevens geldt voor de drie geslaagde, zeer kleurrijke Bach-transcripties van De Man). Het Wagner-album stelt orgeltranscripties centraal van vier vakspecialisten die als geen ander de kleuringsmogelijkheden van het orgel wisten uit te buiten: William Joseph Westbrook (1831-1894), Edwin H. Lemare (1865-1934), Sigfrid Karg-Elert (1877-1933) en Franz Liszt (1811-1886). Laurens de Man studeerde piano, orgel en als bijvak klavecimbel bij respectievelijk Jaques van Ootmerssen, David Kuyken, Johan Hofmann en Leo van Doeselaar. Studie en talent hadden een prijzenregen tot gevolg. Als pianist van het Chimaera Trio arrangeert hij tevens kamermuziek uit vier eeuwen muziekgeschiedenis. Sinds 2012 is De Man hoofdorganist van de Utrechtse (oecumenische) Janskerk. Aan het plaatselijk conservatorium is hij orgeldocent en aan het Conservatorium van Amsterdam docent bijvak klassiek piano voor jazzpianisten. Niet alleen vielen deze beide debuut-albums bij mij in bus, maar ook de NRC met daarin een uitgebreid interview met zowel Laurens de Man als Ton Koopman die op 2 oktober tachtig jaar werd. Daaruit blijkt onder meer hun voorliefde voor oude orgels, met daarbij De Mans kanttekening dat hij zich niet altijd kan opwarmen aan moderne instrumenten, alsof er onderweg iets is kwijtgeraakt. Koopman geniet evenzeer van de vocale klank op een oud orgel, voortvloeiend uit wat in de achttiende eeuw een grondregel was: wie wilde weten hoe te spelen, moest luisteren naar goede zangers. Veel moderne orgels missen volgens Koopman dat karakter, waarbij de indruk ontstaat dat de menselijke maat uit het oog is verloren. Dat een orgel vooral groot en luid dient te zijn; al kan een groot plenum uiteraard zeer indrukwekkend zijn. De Man: ‘Natuurlijk trek je nooit alle registers tegelijk open, want dan kan muziek een troebele muur van geluid worden. Je wilt dat het instrument imposant klinkt, maar helder blijft. En dat kregen oude bouwers op een of andere manier voor elkaar.' Misschien verklaart dit ook wel dat De Mans keuze voor zijn Vom Reden und Klingen op het Contius-orgel in de Sint-Michiel Vredeskerk in het Belgische Leuven viel. Op de website van de Contius Stichting valt te lezen dat in 2018 werd begonnen met de installatie van een – ik citeer – ‘barok Bachorgel', bestaande uit twee klavieren, 38 registers en 2021 pijpen (dat laatste sluit aan bij hetgeen De man in het vraaggesprek opmerkte: dat zeventiende-eeuwse orgels meer pijpen bezaten dan die van een eeuw later.) In orgeltaal: drie sterk, vier sterk, registers met meer pijpen per toets, met soms drie of vier boventonen erbij. ‘Dat kan aardig oplopen,' aldus De Man. Wat het Contius-orgel zo bijzonder maakt is een zekere mate van graviteit in de orgelklank, maar met toch al een snuifje rococo-verfijning: dat uit zich niet alleen door de legering van de pijpen, maar ook in de kleinere – maar daarom niet minder bepalende – intonatiekenmerken. Anders dan de vroegere Silbermann- en Wagner-orgels klinkt dit type orgel een tikkeltje eleganter, lichter, in zekere zin lichtvoetiger, zonder evenwel de stevige wortels van die stoere Duitse traditie te willen wegwerken. Het beste van twee werelden zou je mogen zeggen. Het Contius-orgel is genoemd naar de achttiende-eeuwse orgelbouwer Heinrich Andreas Contius, met als voorbeeld het instrument dat hij tussen 1774 en 1779 bouwde voor de Heilige Drievuldigheidskerk in het Letse Liepaja. Het is het enige authentieke Contius-orgel dat is overgeleverd en dat qua bouwstijl tot de laatste der ‘Bach-stijlen' wordt gerekend. Contius was binnen de Bach-familie zeker geen onbekende. Zijn loopbaan nam een vlucht na een warme aanbevelingsbrief van niemand minder dan Johann Sebastian Bach, die Contius tot de allerbeste orgelbouwers rekende. Voor het Wagner-programma maakte De Man een geheel andere keuze: het Ibach-orgel in de Sint-Gertrudiskerk in Bergen op Zoom en het Franssen-orgel in de Elandstraatkerk in Den Haag (alleen tracks 4 & 5). Uit de door De Man verzorgde toelichting:
De Mans orgelspel straalt een bijzonder aanstekelijke frisheid uit, met alle persoonlijke stilistische kenmerken die bij een groot organist horen. De gedifferentieerde en smaakvolle registraties naast het virtuoze en gedetailleerde karakter van deze vertolkingen brengen de luisteraar van het ene naar het andere hoogtepunt. Briljant en warm klinkt dit orgelspel, levendig gefraseerd en stijl- en karaktervol verklankt. Zo komt deze muziek op een wel heel bijzondere wijze evocatief-weelderig tot leven. De schitterende opnamen werden gemaakt door Koen van Andel, met Jan Ferdinand Hooikammer als 'geduldige en enthousiaste' registrant. Op de site van Laurens de Man (klik hier) vindt u veel informatie over deze beide producties. Daaronder ook de liner notes oin het Nederlands en zelfs een bonustrack: het voorspel tot Wagners Die Meistersinger von Nürnberg, gespeeld op het Franssen-orgel. De disposities en afbeeldingen van de diverse orgels zijn in de zorgvuldig samengestelde en uitgevoerde boekjes opgenomen. De uitgebrachte albums zijn alle genummerd: ik kwam in het bezit van nr. 300/600 (Vom Reden und Klingen) en nr. 223/600 (Wagner). index |
|