CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2023 |
De kans is levensgroot dat zonder die beroemde Visconti-film uit 1971: Morte a Venezia, ofwel Dood in Venetië, gebaseerd op de novelle Der Tod in Venedig van Thomas Mann, de Vijfde symfonie van Gustav Mahler in veel kringen heel wat minder bekend zou zijn gebleven. Waarbij het uiteraard dan vooral gaat om het tot regelrechte wereldroem gebrachte Adagietto dat zeker in combinatie met de film menige traan zal hebben doen wegpinken. De door cholera achtervolgde schrijver Gustav Aschenbach en de eveneens door het noodlot getergde componist Gustav Mahler, door Visconti samen verenigd in een persoon, met daarbij als muzikaal leidmotief dat fameuze Adagietto, Mahlers onverhulde liefdesverklaring aan zijn Alma, als niet mis te verstaan onderdeel van een tocht die - niet vreemd bij Mahler - van de diepste duisternis naar het felste licht voert, met alle daarmee verbonden muzikale 'pomp and circumstance', de symfonie door hemzelf in 1904 ten doop gehouden in Keulen. Dat Adagietto, gezet in een uiterst kalm verlopend F-groot en uitgedund tot harp en strijkers, is ook als zelfstandig stuk een eigen leven gaan leiden; en niet in de laatste plaats natuurlijk door de film van Visconti. Over het juiste tempo (voor zover dit überhaupt bestaat!) zijn de meningen al decennialang verdeeld geweest. Wel of niet als 'vluchtig' tussenspel van rond de acht minuten (Payare heeft er negen voor nodig), of juist breed uitgesponnen, met een tijdsduur van rond een kwartier. Willem Mengelberg, die zowel Mahler als zijn symfonisch oeuvre zeer goed kende, noteerde in zijn partituur een tijdsduur van 9 minuten en 30 seconden, voorwaar een niet onaardig compromis. Waarbij we Mahlers eigen aanduiding niet uit het oog mogen verliezen: 'sehr langsam'. In zijn Berlijnse opname nam Haitink dat laatste als eerste gebod, met maar liefst bijna veertien minuten. Het lijdt geen enkele twijfel: ook in discografisch opzicht is de symfonie uitgegroeid tot Mahlers meest populaire werk, getuige het aantal opnamen ervan in de catalogus: ik ben bij zestig maar opgehouden met tellen. Waarna prompt de vraag opdoemde welke dirigent en welk orkest met een nieuwe opname nog goede sier weten te maken, want diezelfde discografie telt bovendien een zéér respectabel aantal absolute topuitvoeringen. Dat er toch nog steeds nieuwe opnamen van het werk verschijnen heeft wellicht te maken met de gedachte dat een deel van het naar ik aanneem veelal jonge publiek het werk niet of nauwelijks kent en waarbij de voorkeur - ik laat de motivering ervan maar in het midden - uitgaat naar de nieuwste opname(n). Want het lijkt vrijwel uitgesloten dat degenen die al een of meerdere uitvoeringen ervan in de kast hebben staan, naar de winkel (of anderszins) zullen rennen omdat ze per se deze uitvoering door het Orchestre symphonique de Montréal onder leiding van zijn in onze contreien bovendien vrij onbekende chef-dirigent Rafael Payare moeten hebben. Een andere gedachte, bezien vanuit het marketing-perspectief, zou kunnen zijn dat dankzij de verschillende streamingfaciliteiten er (nog) voldoende ruimte is voor wéér een 'Vijfde'. Je zou er bijna een sociologische studie aan wijden... Hoe het ook zij, Payare kan zich - en dat is misschien wel onverwacht - met het orkest uit Montréal qua uitvoering zonder meer scharen bij het al behoorlijk uitgedijde topsegment, want zowel orkestspel als interpretatie staat werkelijk als een huis, van het desolate begin tot en met het triomfantelijke slotdeel, met alle denkbare gradaties ertussenin. De exuberante uitbarstingen, de woeste klankgolven, de militaristische inslagen, maar ook het landelijke, boertige en nostalgische (Scherzo!) komen in deze vertolking optimaal tot uitdrukking, terwijl het Adagietto door onvervalste klankschoonheid wordt gedomineerd en het 'weltentrückte' karakter ervan de toehoorder geen moment verlaat; terwijl het deel zich niet, zoals in menige andere uitvoering, doelloos voortsleept. Sterk is ook het klaterende slotdeel, een onvervalst rondo, dat een sterke contrastwerking paart aan schier grenzeloze passie en uitbundigheid, technisch tot in het kleinste detail volmaakt uitgewerkt, de fugatische momenten scherp gerand en het afsluitende, overweldigende koraal in het zware koper bijzonder fraai gewelfd. Wat eveneens in deze vertolking treft zijn de uitstekende verhoudingen binnen de gekozen tempi, waar de verre van gemakkelijke structuur eveneens wel bij vaart (de dirigent die hier niet oppast, verbrokkelt het discours), aangevuld door de zorgvuldig aangebrachte fraseringen en de dynamische proportionaliteit (van overdrijving is geen enkele sprake). Ook het portamento wordt, als het zo uitkomt, terecht niet geschuwd, is de uitdrukkingskracht afwisselend gespannen en ontspannen, maar ook veelkleurig dramatisch of juist lyrisch, terwijl ongepaste eigenzinnigheid wordt vermeden. Het is al met al een vertolking die daardoor dicht tegen een van mijn favorieten aanschurkt: de Berlijners onder Herbert von Karajan, waarin klankschoonheid en homogeniteit (balans!) gepaard gaan aan een diepdoorleefde expressie. Wat daarbij tevens meespeelt is de opnamekwaliteit: deze nieuwe telg is een van de beste registraties, zowel in detail als wat betreft de sonoriteit van het geheel (tutti). Payare stamt uit de gelederen van het door Gustavo Dudamel geleide Orquestra Sinfónica Simón Bolívar en hij zal er veel van hebben opgestoken, maar in deze Vijfde toont hij wel degelijk een eigen profiel: het borrelt en het bruist, de broeierige energie die hij het stuk meegeeft menigmaal uitmondend in een ware vonkenregen die er niet om liegt. index |
|