CD-recensie

 

© Aart van der Wal, augustus 2023

Mahler: Symfonie nr. 1 in D - nr. 2 in c - nr. 4 in G - nr. 5 in cis

Christiane Karg (sopraan, nr. 2), Elisabeth Kulman (alt, nr. 2), Chen Reiss (sopraan, nr. 4), Tsjechisch Filharmonisch Koor (nr. 2) & Orkest o.l.v. Semyon Bychkov
Pentatone PTC 5187043 • 55' • (nr. 1); PTC 5186992 • 87' • (nr. 2); PTC 5186972 • 57' • (nr. 4); PTC 5187021 • 72' • (nr. 5)
Opname: okt. 2021 (nr.1), nov. & dec.2018 (nr. 2), dec. 2021 (nr. 4), dec. 2021 (nr. 5), Dvořák-zaal, Rudolfinum,

 



Mahleritis. Lijden we eronder? Of anders gezegd: lijdt het muziekleven eronder? Één ding staat vast: waar Mahler wordt gespeeld - en dat is vaak en in alle werelddelen – is geen ruimte voor muziek van andere componisten. In ons eigen land ‘regent' het daarvan voorbeelden en geen muziekliefhebber die ze niet kent. Met Mahler op tournee is eveneens een geliefkoosde uitdaging voor menig orkest. Zo gaat deze maand het Concertgebouworkest onder leiding van Iván Fischer op pad met Mahlers Zevende symfonie, een werk waarvan je zou denken dat het orkest ermee is vergroeid (het stuk maakt immers deel uit van de rijke én riante Mahler-traditie die al sinds Mengelberg in stand wordt gehouden én gekoesterd). Zou je denken, want wie de repetities volgt weet dat dit behoorlijk tegenvalt, spreekwoordelijk de ene na de andere maat opnieuw moet worden veroverd; en niet in de laatste plaats omdat iedere dirigent er - uiteraard met wisselend succes - zijn eigen stempel op wil drukken. Klankcultuur en interpretatie: beide begrippen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Karajan was er een ware meester in, Jansons legde er zijn ziel en zaligheid in.

Bezien vanuit de overvloedige discografische literatuur kan er van iedere nieuw verschenen opname nooit en te nimmer worden beweerd dat er echt iets nieuws te melden valt. ‘Nieuw' in de betekenis van ‘nooit zo vertoond', tenzij het een dusdanig slechte uitvoering betreft dat het predicaat ‘nieuw' vooral de wenkbrauwen doet fronsen. Geen sterveling die daarop zit te wachten, denk ik.

Mahler, Mahler en nogmaals Mahler. Velen hebben zich, zo ongeveer vanaf medio jaren tachtig, eraan geërgerd of juist gelaafd, die overvloed van Mahler-uitvoeringen, Mahler-feesten, Mahler-boeken, Mahler-memorabilia en Mahler-toerisme, en dan ook nog in alle denkbare soorten en maten.

Ik herinner me nog mijn bezoek aan de Nederlandse componist Otto Ketting, bepaald niet de eerste-de-beste, die de zakken meer dan vol had van de zovéélste Mahler-uitvoering, terwijl zovéél andere muziek, waaronder die van hem, op de partituurplanken lag te verkruimelen of daar niet eens op terecht was gekomen. Programmeren van orkestmuziek is een heus vak, zo vond hij, maar ‘met Mahler zit je tegenwoordig altijd goed'. Wie als orkestprogrammeur op een vrij gemakkelijke manier wil scoren zet gewoon een Mahler-symfonie op de lessenaars. Altijd prijs, met die reuzenslangen.

Van de professionals zag natuurlijk niet alleen Ketting dat. Ook Bernard Haitink, notabene zowel een groot als frequent Mahler-vertolker, zag medio jaren negentig uit naar de in zijn ogen noodzakelijke matiging: dat we met Mahler overvoerd waren geraakt en dat dit nooit nooit goed kon zijn. Maar desondanks: de mahleritis is gebleven, tot op de huidige dag, met als belangrijke inmiddels historische ‘aandrijfmotor' de integrale uitgave van de symfonieën op het toenmalige CBS-label, uitgevoerd door het New York Philharmonic onder leiding van zijn toenmalige chef Leonard Bernstein. We schrijven de jaren zestig. Later deed Bernstein het nog eens meer dan dunnetjes over, ditmaal met op het podium de Wiener Philharmoniker, hetgeen in den beginne een uiterst moeizaam verlopend proces bleek te zijn, met vooral veel weerstand vanuit het orkest tegen deze muziek ten overstaan van een bijna wanhopige dirigent. Bernstein moest dat, vaak in felle bewoordingen met de daarbij behorende uitleg (alsof hij tegen een kinderklas oreerde), echt gaandeweg overwinnen, wat hem uiteindelijk ook lukte, de stemming tegen Mahler zelfs deed keren. Een proces overigens dat uitgesproken documentaire en historische waarde heeft vergaard.

Nu ik het toch over dirigenten heb: voor de meesten van hen is Mahler zo ongeveer ‘gefundenes Fressen', en niet in de laatste plaats door het technisch uitdagende karakter van deze muziek. Mahler zelf kende als dirigent het orkest zo ongeveer van binnen en van buiten en hij wist in zijn orkestwerken van die kennis en ervaring optimaal gebruik te maken. Heg ging hem geen zee te hoog om zijn concepties zo gedetailleerd mogelijk in zijn partituren vast te leggen.

Mahler moet volgens tijdgenoten (er is helaas geen enkele opname van zijn werk als dirigent en moeten we het doen met hem in de spaarzame rol van de pianist, op de bekende Welte-Mignon rollen) een uitstekende dirigent zijn geweest, zowel in het orkest- als operarepertoire. Geen wonder dus dat hij in die functie vaak optrad, zowel in grote delen van Europa als in de Verenigde Staten. Zo bezien kan menige stad bogen op een Mahler-traditie waarvan de bron bij deze componist én dirigent zelf ligt. Dat geldt ook voor Praag, waar Mahler op 19 september 1908 de première dirigeerde van zijn Zevende symfonie. De dag ervoor was uitvoerig gerepeteerd, wat niet zonder slag of stoot was gegaan. De stad leed onder behoorlijke spanningen tussen Tsjechische en Duitse bevolkingsgroepen, hetgeen ook zijn weerslag had op het orkest. Mahler eiste bovendien dat zo'n honderd musici in stelling werden gebracht, hetgeen het noodzakelijk maakte om ze deels van elders te betrekken. Het resultaat was een ‘tentoonstellingsorkest', gevormd uit musici van het orkest van het Nieuwe Duitse Theater (de feitelijke Staatsopera) en het Tsjechisch Filharmonisch Orkest. Dan was er het probleem van het niet tijdig gereed hebben van de verschillende orkestpartijen, terwijl – niet ongebruikelijk bij Mahler – op het laatste moment daarin ook nog op instructie van de componist wijzigingen dienden te worden aangebracht. Een groot aantal coryfeeën, die de première wilden bijwonen, staken de helpende hand toe, waaronder Otto Klemperer, Bruno Walter, Arthur Bodanzky, Karl Horwitz, Alban Berg, Arnold Berliner en Ossip Gabrilowitsch.

De Mahler-traditie, die ook het Tsjechisch Filharmonisch Orkest siert, heeft zich tot op de huidige dag voortgezet. Ook discografisch is het orkest vertegenwoordigd, met als een van de belangrijke, zij het niet op alle punten bevredigende uitgaven, de opname van alle symfonieën onder de toenmalige chef-dirigent Václav Neumann, waaronder ook het Adagio uit de Tiende.

Iedere Mahler-liefhebber zal, wat de uitvoering van de symfonieën betreft, zo zijn eigen voorkeuren hebben, zoals hij ook alle topuitvoeringen kent en koestert. Zoals er ongetwijfeld ook liefhebbers zullen zijn die álles van Mahler wat discografisch is uitgebracht verzamelen. Hetgeen me doet denken aan die meneer uit Goes, die in de jaren zestig (?) iedere opname op lp en band van het Concertgebouworkest verzamelde en voor dit nobele doel regelmatig in het muziekblad Luister een advertentie plaatste. Of het hem uiteindelijk is gelukt vertelt de geschiedenis evenwel niet.

Live-uitvoering in Praag van Mahlers Tweede symfonie

Dan nu de Tsjechen, ditmaal onder de Russisch-Amerikaanse dirigent Semyon Bychkov (1952, Sint-Petersburg), die zijn dirigentenopleiding kreeg van niemand minder dan de legendarische docent Ilya Moesin, aan het conservatorium van het toenmalige Leningrad (nu Sint-Petersburg). Hij heeft inmiddels een behoorlijke carrière achter de rug, met als een van de (vele) hoogtepunten zijn chefschap bij het Tsjechisch Filharmonisch Orkest. Hij was onlangs nog in ons land, in juni dirigeerde hij het Concertgebouworkest, met op het programma Mendelssohns Schotse en Glanerts Praagse symfonie. En zoals zo vaak: een uitstekende dirigent, maar niet alleen met plussen.

Dat laatste geldt tevens voor zijn Mahler-cyclus die intussen aardig op stoom is gekomen met de Eerste, Tweede, Vierde en Vijfde symfonie. Voor de aardigheid heb ik zijn vroegere (rond het millennium) uitvoeringen met het orkest van de West-Duitse omroep (WDR) er nog eens bijgepakt en gezegd moet worden: zijn ‘lijn' mag consistent worden genoemd (de genoemde plussen en minnen dus inbegrepen).

Het primaire oordeel is wat mij betreft glashelder: dit zijn zonder uitzondering uitstekende Mahler-vertolkingen, wat niet alleen het nodige zegt over de kwaliteiten van het orkest, maar ook van de solisten en het koor. Die kwaliteiten komen ook duidelijk naar voren met de partituur onder handbereik: Bychkov heeft, zo blijkt, het gehele ensemble tot in de puntjes voorbereid en heeft het ervan met succes doordrongen om de aanwijzingen van de componist naar de letter, dat wil zeggen tot in het kleinste detail, te volgen. Maar daarnaast – en dat is uit de aard der zaak niet minder van gewicht – is hij erin geslaagd om aan het geheel wel degelijk een eigen profiel mee te geven, dat zich dan met name uit in de subliem gedifferentieerde klankkleuren die hij met name uit het orkestaandeel weet te halen. Hier mag best gezegd worden dat wat betreft de orkestklank zonder meer sprake is van een topprestatie die, nadat de slotmaten zijn verklonken, zelfs nog lang nazindert. De vele soli kleuren werkelijk schitterend, de balans tussen de verschillende instrumentengroepen maar ook onderling is niet anders dan ideaal, de tutti staan als een huis en er is geen maat te vinden waarin het zowel horizontaal (melodievoering) als verticaal (harmonie) net niet klopt. Maar door Mahlers aanwijzingen op de voet te volgen betekent nog niet dat het dan een vanuit die optiek mathematische vingeroefening is geworden. Bychkov versnelt of vertraagt, als het hem zo uitkomt, maar hij doet dat met ware meesterhand, in mijn beleving volmaakt gedoseerd, zoals dat ook geldt voor de accentuering en frasering. Dat zijn dan van die momenten waarin de componist aan de uitvoerenden de nodige ruimte laat, ongetwijfeld ingegeven door zijn eigen ervaringen als dirigent van niet alleen zijn eigen werken (Mahler stond ook bekend als een geweldige operadirigent). Het algehele beeld is dat van Bychkov die zich op deze zeker lastige partituren buitengewoon nauwgezet heeft voorbereid en die in staat is geweest om dat op zijn ‘troupe' over te brengen. Want nogmaals: met de partituur in de hand (een belangrijk uitgangspunt voor de meeste recensies, vind ik) komt dat zo naar voren. Dirigeren als kunstvorm betekent naar mijn mening ook om de partituur waarheidsgetrouw te realiseren, maar ook om daarnaast de ruimte te vinden voor een eigen inbreng die daarmee niet in strijd is. Het is alweer lang geleden helder uitgelegd door Erich Leinsdorf in zijn boek The Composer's Advocate.

De minpunten spelen zich af op een niveau dat vrijwel iedere uitvoering treft (ook de naar mijn smaak beste trouwens), maar belangrijker is dat ze bovendien sporadisch zijn. Het betreft dan bijvoorbeeld momenten dat er nét niet voldoende typische Weense ‘Schmalz' voorhanden blijkt of dat een spanningsboog nét even verbroken is (wat ook door de 'editing' ofwel de nabewerking kan zijn veroorzaakt!), of een transitie die dynamisch of qua tempo nét even te ver wordt opgerekt. Waarbij voor alle helderheid gelijk dan maar de kanttekening dat dit niet uit de partituur blijkt en dus – hoe kan het anders – een subjectieve grondslag heeft. Desondanks: niet al te veel van aantrekken dus.

In vogelvlucht door deze uitvoeringen gaande valt al in de Eerste symfonie (in de traditionele en dus niet Hamburgse versie van 1893) op hoezeer Bychkov zich heeft gericht op de sonoriteit en Mahlers zo specifieke ‘Naturlaut' die in dit werk zo 'unverfroren' tot gelding komt. Het werkt uit als een fascinerende causerie die van plechtstatig naar vreugde verloopt, waarbij ook de vulgaire trekjes (gelukkig!) niet worden gemist, maar evenmin ongewenste nadruk krijgen. De finale is wat die moet zijn: een ware triomf, ingeluid door een spectaculair (pauken en koper!) fortissimo. De enige kritiek geldt de ietwat ondervoede folklore in het Scherzo, al levert het niet meer op dan een lichte aanslag op het typische Ländler-karakter. Er zijn niet te missen reminiscenties – en dat mag een compliment heten - aan de uitvoering door het orkest van de Beierse omroep geleid door de Tsjechische dirigent Rafael Kubelik (DG).

De Tweede symfonie wordt gekenmerkt door een uiterst doelgerichte en structureel strikt heldere aanpak, wat essentieel mag heten en zeker in een gigantisch werk als deze 'Opstandingssymfonie'. De transities en tempoverschillen kennen een vloeiend verloop binnen de hecht gesmede structuur, het engagement is voortdurend groot en de interpretatie als geheel doet zondermeer idiomatisch aan. Er valt bovendien veel verfijning en raffinement te registreren, de gloed die over het werk wordt gelegd heeft zowel krachtige als sterk expressieve kenmerken. Het tweede deel is écht ‘grazioso', terwijl elders pathos en drama zonder overdrijving maar wel meesterlijk worden uitgespeeld. Het vierde deel, ‘Urlicht' (uit Mahlers ‘Wunderhorn') wordt door de alt Elisabeth Kulman fraai ingehouden, in sublieme legatostijl, gezongen. Opstanding en verlossing hebben in deze uitvoering terecht extatische trekken, het vereiste momentum laat de luisteraar geen moment in de steek, terwijl ook de naadloos gezongen solobijdrage van de sopraan Christiane Karg diepe indruk maakt. De balans tussen soli en tutti mag eveneens ideaal heten.

In de finale van de Vierde symfonie wordt de hemelpoort vol fonkeling geopend en bevindt zowel de sopraan Chen Reiss als het orkest zich in paradijselijke dreven, al drijven er wel degelijk donkere wolken voorbij, met het lammetje van Johannes dat door Herodes en de os die door Lucas wordt geslacht. Reiss' bijdrage heeft bovendien die naïeve inslag die deze sopraansolo zo onweerstaanbaar kan maken.
Er wordt in dit opus nog eenmaal door de componist teruggegrepen op de volksliedverzameling van Clemens Brentano en Achim von Arnim. De bescheiden opzet van het werk binnen Mahlers symfonische oeuvre komt ook in deze uitvoering optimaal tot gelding. Bychkov heeft mijns inziens terecht veel nadruk gelegd op de ravissante instrumentatie en orkestratie, tevens met het oog op de gewenste uitdrukkingskracht. Extra aandacht verdient zeker het Scherzo, met in het Trio het optreden van de soloviool in ‘scordatura', een toon hoger gestemd. ‘Wie ein Fidel', zo schreef Mahler voor, met Magere Hein die in de bleke vioolklank zijn opwachting maakt. Het maakt deel uit van een betoverend klankspel waarvan de gehele uitvoering doordesemd is. Bychkov cum suis maken er niet alleen een klankfestijn van, maar brengen de door Mahler gesuggereerde beelden ook echt tot léven. Fijnmazige versnellingen en vertragingen bevestigen de rijke uitvoeringstraditie.

Ik heb het niet nagegaan, maar zo voor de vuist weg moet de Vijfde symfonie discografisch het meest zijn vastgelegd. De populariteit van het werk houdt zeker verband met dat beroemde Adagietto, dat Mahler als liefdesboodschap aan zijn Alma concipieerde en dat door de Italiaanse producer en regisseur Lucchino Visconti een belangrijke plaats kreeg in zijn film De dood in Venetië naar de gelijknamige novelle van Thomas Mann. Anders dan de Zesde symfonie, die tragisch begint én eindigt, voert de Vijfde symfonie ons van het donker en de dood naar uitbundig leven en licht, met daartussenin zoveel stemmingswisselingen dat zeker op het eerste gehoor het de toehoorder wel moet doen duizelen.
Bychkov hanteert in het werk het enig juiste dirigeerrecept door in het openingsdeel niet voluit te gaan, het kruit niet al op voorhand te verschieten, zonder daarbij echter het treurige, verlatene en zelfs wilde tekort te doen, in een militant gekleurde, soms zelfs meedogenloze aanpak die echt indruk maakt. Dat krijgt, uitstekend geproportioneerd, een stevig vervolg in het stormachtige, soms zelfs maniakale Scherzo. In die zin zou je het een ‘bipolair' deel kunnen noemen, want de tegenstellingen (contrasten) stapelen zich voortdurend op, in een discours dat ook contemplatie kent en nostalgische trekjes vertoont. Het Adagietto wordt niet blaartrekkend langzaam genomen, maar heeft hier de juiste sfeer van ontspannenheid en sereniteit. Het afsluitende Rondo is wat het moet zijn: grenzen opzoekende uitbundigheid, volmaakt afgewerkte fugatische interludes en fantastisch klinkend koper (koraal!) Het klankbeeld blijft ondanks de vele erupties nobel en doortekend.

Eerlijkheidshalve vermeld ik hier maar dat ik Bychkov nooit heb beschouwd als gerenommeerde Mahler-dirigent en dat ik bij menige dirigeerprestatie van hem door de jaren heen de nodige vraagtekens had. Wat deze cyclus betreft (want dat gaat het wel worden) is evenwel sprake van een uiterst succesvolle poging om Mahlers symfonisch oeuvre in het best denkbare licht te plaatsen, mede geholpen door de fenomenale registratie die, anders dan we van Pentatone gewend zijn, alleen in ‘gewoon' stereo beschikbaar is. Terwijl deze symfonieën, en dan met name de Tweede, een uitgelezen gelegenheid bieden om ze (ook) in ‘surround sound' te beluisteren. Dat de Tweede op slechts één cd wordt uitgebracht is wel heel bijzonder.

Mahleritis? Hoe dan ook, het is en blijft 'Mahler, der fremde Vertraute'.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links