|

CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2020
|
Mahler: Symfonie nr. 8 in Es
Angela Meade (sopraan, Magna Peccatrix), Erin Wall (sopraan, Una Poenitentium), Lisette Oropesa (sopraan, Mater Gloriosa), Elizabeth Bishop (alt, Mulier Samaritana), Mihoko Fujimura (alt, Maria Aegyptiaca),
Anthony Dean Griffey (tenor, Doctor Marianus), Markus Werba (Pater Ecstaticus),
John Relyea (bas, Pater Profundus), Michael Stairs (orgel), Westminster Symphonic Choir, Choral Arts Society of Washington, American Boychoir, Philadelphia Orchestra o.l.v. Yannick Nézet-Séguin
DG
0289 483 7871 5 • 83' •
Opname: maart 2016, Verizon Hall, Philadelphia
|
|
|
Mahlers Achtste symfonie ging in première in 1910 in München, met de componist zelf op de bok. Een affiche spreekt boekdelen: 'Ausstellung München 1910, 12. und 13. September, Uraufführung der VIII. Symphonie unter Leitung des Componisten - In der neuen Musik-Festhalle'. Dat geldt ook voor haar - niet door de componist gegeven - bijnaam: 'Sinfonie der Tausend'. Duizend medewerkenden, het is niet niks. Duizenden noten ook, een werk van zo'n anderhalf uur, en toch in de zomer van 1906 in Maiernigg, in zijn zomervilla met een riant uitzicht op de Wörthersee, in slechts twee maanden (de Salzburger Festspiele eisten daarvan nog een week op) uitgewerkt. Mahler had haast, 'als door een bliksemschicht getroffen': hij was al aan het Veni Creator Spiritus begonnen toen de volledige Latijnse tekst ervan nog uit Wenen moest komen. Eenmaal gearriveerd paste die, als we Alma Mahler tenminste mogen geloven, naadloos bij de reeds neergepende noten. Hoewel misschien niet helemaal 'aus einem Guss' gecomponeerd (het meeste zat wel reeds in zijn hoofd toen hij aan het neerschrijven begon), zijn er merkwaardig genoeg ondanks de haast (hoewel niemand hem achter de vodden zat), geen sporen van veel correctiewerk achteraf, wat tot en met de Zevende symfonie eerder regel dan uitzondering was.
De bezetting van deze stevig uit de kluiten gewassen koorsymfonie mag er zijn, met
· 2 piccolo's
· 4 fluiten
· 4 hobo's
· 1 althobo
· 4 klarinetten
· 1 basklarinet
· 4 fagotten
· 1 contrafagot
· 8 hoorns
· 4 trompetten
· 4 trompetten in f (off-stage)
· 4 trombones
· 3 trombones (offstage)
· 1 tuba
· pauken
· grote trom
· 3 bekkens
· triangel
· tamtam
· buisklokken
· klokkenspel
· celesta
· piano
· harmonium
· orgel
· minstens 2 harpen
· mandoline
· strijkerskorps (violen, altviolen,celli,contrabassen )
· solisten: 3 sopranen, 2 alten, tenor, bariton, bas
· koren: jongenskoor 2 gemengde koren
Gigantisch
Er is door de jaren heen veel kritiek op dit magnum opus geweest, en dan met name gericht op het zichzelf overschreeuwende karakter van het geheel. Niet in de laatste plaats Mahler zelf vreesde voor een 'Barnum and Bailey' show. Maar hij had zijn doel zeer hoog gesteld: 'het zijn geen menselijke stemmen meer, maar planeten en de zon die ronddraaien.' Zijn niet mis te verstane ambitie: al het voorafgaande daarmee nog te overtreffen (en dat was al bepaald niet niks). Dat deze muzikale hemelbestormer daarmee tegen de fysieke en auditieve grenzen aanliep van wat als cosmetisch verantwoord concept nog mogelijk was, leek onvermijdelijk. Het werd een gigantisch bouwwerk met heel veel fortissimi (en zelfs nog meer dan dat: ƒƒƒ. Maar niet alleen de vele geluidslawines maken veel indruk, want er zijn eveneens veel de diep inkervende momenten aan te wijzen, met als een van de absolute hoogtepunten de bijna alle expressieve grenzen overschrijdende doorwerking in het openingsdeel, naast het sublieme begin en de aangrijpende slotscène van het tweede deel en natuurlijk dat geheimzinnig klinkende slotkoor, het onvergelijkbare Chorus Mysticus. Voor Mahler moet het bovenal een buitengewoon fascinerend experiment zijn geweest: een symfonie waarin voor het eerst van begin tot eind wordt gezongen. Maar ook hoe ver zijn componerende geest kon reiken.
Opnieuw de grote thema's
Leven, liefde en dood, het zijn de drie grote thema's in Mahlers werk en daarop maakt de Achtste symfonie geen uitzondering. Toch is het een geheel ander werk geworden dan de overige symfonieën. Het staat zelfs nogal buiten de orde binnen de reeks van Mahlers scheppingen. Een typisch voorbeeld daarvan is het ontbreken van die zo vaak opgevoerde uitdrukkingsmiddelen als de dodenmars en de muzikale folklore, de volksliedachtige elementen uit zijn jeugdjaren. En daarmee lijkt het eigen ego, dat zo sterk persoonlijke (niet individualistische!) karakter juist in dit gigantische werk volledig naar de achtergrond te zijn verschoven. Het subjectieve credo heeft plaats gemaakt voor de in het Latijn gezette pinksterhymne 'Veni creator spiritus' ('Kom heilige geest') en de slotscène uit Goethes 'Faust'. Diepe ernst en naar de hemel reikend contrapunt in het eerste deel afgezet tegen de uitermate kleurrijke waaier van lyrische ontboezemingen in het tweede deel (dat met ongeveer een uur dubbel zo lang is als het openingsdeel, maar desalniettemin op een knap uitgewerkt concept berust). De door Mahler beoogde contrastwerking is enorm, hoewel beide delen thematisch wel degelijk met elkaar verbonden zijn. Bovendien zijn er in tekstueel opzicht duidelijke overeenkomsten aan te wijzen: in 'Veni' de weg naar de verlichting, in 'Faust' het alles overheersende pad, al gaat die deels eerst wel bergop, naar de verlossing door pure liefde en wijsheid, met het eeuwig vrouwelijke als belangrijkste aantrekkingskracht en drijfveer in het Chorus Mysticus ('Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan').
'Mit mächtigem Ton'
Natuurlijk ontbreken in het handschrift de duidelijke aanwijzingen voor de uitvoering niet. Ik noem er slechts een aantal: 'Schalltrichter auf', 'mit mächtigem Ton', 'hervortretend', 'etwas gehalten', 'vorwärts', 'immer machtvoll', 'von hieran breite Halbe schlagen, aber nicht eilen' (Mahler was tenslotte ook dirigent.), 'almählich langsamer', 'nicht schleppen', 'noch etwas kecker', 'hier ist das endgültige Allegro deciso erreicht', 'mit voller Stimme'. Het zijn aanduidingen die de dirigent van het oogpunt van de interpretatie meer dan slechts een bescheiden handvat geven.
 |
De generale repetitie in de Musik-Festhalle in München, september 1910
|
Van heinde en verre
Hoe de première in München precies is verlopen weten we niet. Van heinde en verre was men gekomen om het spektakel (met in totaal ruim 400 medewerkenden) bij te wonen, waaronder veel bekende namen, met daaronder Camille Saint-Saëns, Béla Bartók en Alban Berg. Hoe het toen heeft geklonken weten we evenmin. Eerst drie jaar later verscheen de eerste commerciële opname van een complete symfonie: Beethovens Vijfde, door het Berlijns filharmonisch orkest onder leiding van Arthur Nikisch (waarvan later Boult en Toscanini zouden beweren dat Nikisch' concertuitvoeringen heel anders waren!), zij het in een uitermate slechte geluidskwaliteit, met niet meer dan een schim van een orkest. Wat we echter wel weten dat het daar in München uitmondde in een groot succes voor zowel componist als dirigent. Zelf zag Mahler het als zijn grootste en belangrijkste werk, een uitspraak die nog eens extra gewicht krijgt na de voltooiing van 'Das Lied von der Erde' en de Negende symfonie. Waarmee wij het niet per se eens hoeven te zijn, natuurlijk.
 |
Verheven boodschap
Is het dat visuele en auditieve spektakel dat zoveel bezoekers trekt of is het vooral de muzikale inhoud van het opus? Ik ken geen enkele 'exit-poll' die daarop een passend antwoord heeft gegeven, maar dat Mahler het kunstwerk als spektakel wel degelijk voor ogen had, blijkt zonneklaar uit zijn uitspraak dat 'het zeker het grootste is dat ik ooit heb gecomponeerd', met de menselijke stem als de ultieme en magische drager van het extatische discours. Hoewel, men hoeft dit overweldigende hoor- en schouwspel niet per se in de afmetingen of het volume ervan te zoeken. De vele zachte passages zijn zelfs van een onwezenlijke schoonheid, zoals in het voorspel tot het tweede deel, in de vele transities en in de muzikaal getooide stiltes die Mahler misschien van Bruckner heeft afgekeken: de in deze uitvoering soms zelfs uitgesproken kort gehouden 'Generalpausen' met hun bijzondere momenten van ingehouden spanning. Het is ook onmiskenbaar een opus dat 'hangt' tussen oratorium en opera, tussen symfonisch model en puur klanktheater. Het is de sublieme uitwerking van een verheven, ietwat langgerekte boodschap die ons moet aansporen tot gevoel van sterke verbondenheid met de oerbronnen van al wat was, is en nog zal zijn; met tegelijkertijd het diep gewortelde verlangen naar het onzegbare en on(aan)tastbare.
 |
Angstzweet
In de zomer van 1910, feitelijk kort voor de première van de Achtste symfonie, bracht Mahler een bezoek aan Sigmund Freud, die zich toen op vakantie in Leiden bevond. De aanleiding tot het bliksembezoek vormde de danig uit de hand gelopen huwelijkscrisis waarin Gustav en Alma verzeild waren geraakt en die het echtpaar blijkbaar niet zelf wist op te lossen. Hoe zou, tijdens een wandeling door Leiden tussen de beide giganten, het gesprek zich hebben ontwikkeld? We kunnen er slechts naar gissen (wat menige scribent ook heeft gedaan), maar ongetwijfeld zal Mahler hem ook hebben verteld over waar zijn hart vol van moet zijn geweest: de Achtste en de voor de deur staande première van dit tot dan toe alles overtreffende mammoetwerk. Zou Freud bedenkingen hebben gehad omtrent het megalomane karakter ervan? Het brengt me in ieder geval op de gedachte dat zelfs de dirigent die weinig met dit opus Herculeum op heeft, wel moet zwelgen in dit gigantische uitvoeringsapparaat, misschien er zelf wel megalomaan door wordt. Maar mogelijk schrikt hij ook wakker uit een nare droom, het angstzweet hem uitbreekt door de gedachte dat hij toch op zijn minst zo'n drie- tot vierhonderd medewerkenden moet aansturen en hij dan maar moet hopen dat het uiteindelijk allemaal op zijn pootjes terecht zal komen.
Maar ook Mahler moet daar in München met angstzweet in de handen hebben gestaan, terwijl ook de voorbereidingen de nodige kopzorgen met zich mee brachten. De eerste tekenen daarvan vinden we in een brief van 1 april 1910 die Mahler vanuit New York aan Bruno Walter stuurde inzake de mogelijke solistische bezetting van de Achtste symfonie met het oog op de première in München:
[...] Vielleicht is doch in Wien an einen Mezzosopran zu denken, damit man da wenigstens die 4 Weiber beisammen hat. [...] Kommt also noch der Bariton in Betracht. Ich sollte meinen, einer der Telramunde oder Wotäner in den deutschen Gauen dürfte doch aufzutreiben sein. [...] Eine feine liebe Stimme für die mater gloriosa möchte ich extra haben; dies läßt sich gewiß leicht und im letzten Moment bestimmen. (Forst?) [...] Ich werde rücksichtlos absagen, wenn nicht alle künstlerischen Bedingunen zufriedenstellend sind. [...]
En eerder, eind maart 1910, eveneens vanuit New York aan Walter:
Ich mache den Brief nochmals auf, da mir einfällt, daß Weidemann nicht den Impetus und strählernen Ton [hat], den ich für den Pater brauche. [...] mann müßte also dann nur [?] noch einen stimmgewaltigen Tenor (wahrscheinlich am schwersten zu beschaffen - wie denken [Sie] über Urlus oder ähnliche) und ein[en] metalligen Pater ecstaticus [finden].
Problemen waren er zeker ook ten aanzien van de soloviolist, zo blijkt uit een brief van begin september aan Emil Gutman, door Mahler geschreven tijdens zijn verblijf in het Grand Hotel Continental in München:
Mit bestem Willen ist es mir nicht möglich, den Sologeiger des Konzertvereins für diese ungewöhnliche schwierige Aufgabe zu akzeptieren, und ich muß Sie ernstlich bitten, eine andere Lösung vorzuschlagen. Ich habe wirklich Qualen gelitten während der heutigen Proben und befürchte, daß sehr wichtige Stellen meines Werkes einfach unverständlich sein werden. Der beste Ausweg wäre, auf meinen ersten Vorschlag zurückzukommen und Rosé aus Wien für dieses Konzert zu berufen.
Rotterdam en Philadelphia
Yannick Nézet-Séguin liet op 23 maart 2018 in de Rotterdamse Doelen blijken van zijn sterke affiniteit met Mahlers Achtste. De uitvoering markeerde tevens het einde van loopbaan als chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Met net onder de in totaal 300 medewerkenden (Mahler zou wellicht voor dit 'geringe aantal' zijn neus hebben opgetrokken) realiseerde hij een ronduit spectaculaire vertolking (hoewel onder de omstandigheden het begrip 'happening' misschien wel treffender is!) die de volledig uitverkochte Grote Zaal in spreekwoordelijk vuur en vlam zette. Anders dan eerder in Philadelphia (de nieuwe, uit 2016 stammende DG-opname getuigt ervan) liep de klank niet dicht en bleef de onvermijdelijke intermodulatievervorming gelukkig binnen de perken.
 |
Yannick Nézet-Séguin in Philadelphia
(foto Jennifer Kerrigan)
|
Ook in Philadelphia was sprake van een heus spektakel, al kwam 'het universum' daar toch minder glorieus tot klinken dan in Rotterdam. De oorzaak lijkt mij van zowel artistieke als akoestische signatuur. Verwonderlijk is dat niet in een werk waarin de massaliteit domineert en waarin voortdurend wordt gebalanceerd tussen drie verschillende genres: symfonie, oratorium, opera. Om dit überhaupt van de grond te krijgen is al bij voorbaat een ware krachttoer, terwijl door de enorme omvang van de bezetting er al vanaf het begin talloze manco's op de loer liggen; en dan met name wat het aandeel van de vocale solisten (deels identiek aan die in Rotterdam) en de verschillende koren betreft. Geen wonder dat het slechts zelden als 'Sternstunde' uitpakt, en daarop maakt de uitvoering in Philadelphia helaas geen uitzondering. Schot in de roos
Zeggingskracht, gepaard gaande aan de nodige spanning was er evenwel genoeg, wat alles te maken heeft met de wijze waarop Nézet-Séguin de architectuur weet op te bouwen. Men kan erover twisten of het een kwestie van uitsluitend goede voorbereiding of toch vooral van intuïtie is, maar een van de sterkste punten van de uitvoeringen in zowel Rotterdam als Philadelphia is toch wel het gehanteerde 'tempomodel': de uiterst natuurlijk gekozen hoofdtempi en de daarvan afgeleide , net zo natuurlijke tempowisselingen. Het bleek een schot in de roos, waar iedereen van mocht profiteren: het orkest, de solisten en de koren. Hier, in het meeademen met solisten en koren, bewees zich ook Nézet-Séguins ervaring als operadirigent. Hij trapte niet in de val (het opus verleidt er toe) door de spanning zo op te voeren dat het vocale apparaat bijna over de kling werd gejaagd. Fascinerend is ook dat ondanks de stevig opgerekte spanningsbogen frasering en dictie niet werden gecompromiteerd en dat er daardoor zelfs een weldadige rust van deze benadering kon uitgaan. In plaats van, wat zo vaak helaas het geval is, het voor de hoogste graad van expressie versleten gejakker. Nézet-Séguin zoekt de expressie bij voorkeur deels in (soms nauwelijks merkbare) versnellingen en vertragingen, vrij van goedkope effecten en met een voortdurend oog en oor voor de alles overkoepelende spankracht. Het is al met al een staaltje ensembletechniek dat grote bewondering afdwingt.
Teleurstellende opname
Om dit ook overtuigend vast te leggen is geen sinecure. Dat begint al met het 'Accende lumen sensibus' ('Ontsteek het licht in ons gevoel') voor solisten, koor en orkest gezamenlijk. Hoe kan dit überhaupt voldoende transparant uit de luidsprekers komen? Het 'Infirma nostri corporis' ('Schenk ons lichaam kracht') moet juist zo licht als een veertje klinken en het 'Mater Gloriosa' uitgesproken betoverend. Dat is - het kan niet vaak genoeg worden gezegd - niet alleen een kwestie van uitvoering, maar ook van registratie. Het wordt nogal eens vergeten dat de technici achter de knoppen eveneens deel uitmaken van het artistieke proces en dat, als de klank onverhoopt toch dichtloopt door akoestische beperkingen, zij desondanks moeten roeien met de riemen die zij hebben. Dan is er de verstaanbaarheid, mits de vocalisten zich hebben bekwaamd in een volmaakte articulatie.
Wat de technici wel degelijk mag worden aangerekend is de tekortschietende balans tussen orkest en koren, met het orkest 'in het voordeel'. Bezwaarlijk is ook dat er geen goed hoorbare separatie is aangebracht tussen het aandeel van het eerste en het tweede koor, nog eens versterkt door het diffuse karakter. Problematisch is ook het hoorbare aandeel van het jongenskoor dat bijna letterlijk verdrinkt in de orgiastische klankerupties. Het overkwam ook het merendeel van de solisten, met een ware glansrol voor de bariton Markus Werba als Pater Ecstaticus en de bas John Relyea als Pater Profondus. Teleurstellend daarentegen het aandeel van Angela Meade en Erin Wall, wier articulatie tekortschoot door een te excessief vibrato.
Ik ben al evenmin te spreken over het gebrek aan présence van het orgel, dat in dit werk nu juist zo'n wezenlijke rol speelt. Het orgelpedaal heeft zelfs nauwelijks reliëf. Dan is er de rol van het publiek dat de concentratie van de luisteraar niet ten goede komt: het is te vaak en te luid hoorbaar naarmate het werk vordert.
Alles tezamen genomen zeker geen ideale, maar wel een respectabele uitvoering van een uitermate complex werk dat niet nalaat steeds weer te verbazen. __________________
U kunt het manuscript van Mahlers Achtste symfonie downloaden op
http://petrucci.mus.auth.gr/imglnks/usimg/8/8a/IMSLP495029-PMLP5693-1506906105bsb00065616.pdf
|
|