|
CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2017
|
Bruno Maderna - Now, and Then - Transcriptions
Frescobaldi: Tre Pezzi (voor kamerorkest) (1952): Recercar super la-fa-sol-la-re; Christe; Kyrie; Bergamasca
Legrenzi: La Basadonna (voor kamerorkest) (1951/52)
Berio: Chemins V (sur Sequenza XI) (voor gitaar en kamerorkest) (1992)*
(G.) Gabrieli: Canzone a tre cori (voor kamerorkest) (1969/72)
Viadana: Le Sinfonie (voor kamerorkest) (1952): La Napolitana; La Venetiana; La Veronese; La Romana; La Mantovana
Wassenaer: Palestrina-Konzert (voor kamerorkest) (1952)
Pablo Márquez (gitaar)*, Orchestra della Svizzera italania o.l.v. Dennis Russell Davies
ECM New Series 2485 4815034 • 63' •
Opname: augustus 2015, Auditorio Stelio Molo RSI, Lugano | |
 |
Hij was eens een Italiaans wonderkind (naar zijn zeggen speelde hij al op zijn zevende het Eerste vioolconcert van Max Bruch, maar volgens zijn vader moet dat toch echt na zijn tiende zijn geweest, wat overigens zoveel verschil niet uitmaakt). Bruno Maderna (1920-1973) kwam in 1948 op aanraden van zijn leraar Gian Francesco Malipiero in contact met de dirigent Hermann Scherchen. Samen met zijn vriend Luigi Nono volgde hij directielessen en raakte hij vertrouwd met Schönbergs reeksentechniek, waarmee hij al spoedig begon te experimenteren. De strikte spelregels, de strengheid ervan, Schönbergs leer zou hem zowel als componist als dirigent blijven fascineren. Maar hij voegde er, net als zijn tijdgenoot Olivier Messiaen, andere variabelen aan toe, zoals onder meer blijkt uit zijn 'Studi per il processo di Kafka' voor spreekstem, sopraan en orkest (1950), waarin ondanks het fragmentarische karakter van de tekst nieuwe harmonische modellen zich laten vertalen naar intense dramatiek. Echter, soms lijkt het net andersom, alsof de dramatiek het primaat heeft en voor de realisatie daarvan eerst een nieuw harmonisch vocabulaire moest worden gecreëerd.
 |
Bruno Maderna (r.) met Luigo Nono en Nuria Schönberg in Darmstadt, jaren vijftig |
Darmstadt
Vanaf eind jaren vijftig waren het de 'Ferienkurse' in Darmstadt die zijn grote belangstelling hadden, als dirigent, componist en organisator. Hoewel nog steeds zich sterk verbonden voelend met de reeksentechniek van Schönberg, hield hij -evenals bijvoorbeeld Karlheinz Stockhausen, een niet minder experimentele voorvechter van het eerste uur, zij het dat bij hem toen de elektronica de boventoon voerde - desondanks toch vast aan wat hem vanaf het begin al bezighield: experimenteren. Hij was de eerste componist die het in 1958 waagde om een bandopname met live-muziek te combineren ('Musica su due dimensioni'). Begin jaren zestig kreeg de aleatoriek ('toevalsmuziek') een geleidelijk aan grotere rol in zijn composities, met daarin een hoofdrol voor de tussen 1962 en zijn dood in 1973 gecomponeerde, maar eigenlijk nooit voltooide 'Hyperion-cyclus' (een 'lyrisch drama in de vorm van een spektakel' en tegelijk een typisch 'work in progress'), naar de roman van Friedrich Hölderlin. Het hoofdthema daarin hield Maderna al langere tijd bezig: de kunstenaar die in een hem vijandige wereld tegen de verdrukking in vasthoudt aan zijn hooggestemde idealen. Het is de strijd tussen het individu en de massa, zoals ook zo treffend beschreven in Elias Canetti's filosofische werk Massa en Macht, en die ook in zijn nog volgende werken een belangrijke plaats kreeg toegemeten.
In die periode werd het dirigeren voor Maderna steeds belangrijker, in gang gezet door zijn benoeming als 'principal guest conductor' van het Chicago Symphony Orchestra, waarbij hij zich zeker niet beperkte tot uitsluitend het eigentijdse repertoire. Zijn belangstelling omvatte meer dan vier eeuwen muziekgeschiedenis.
|
 |
|
Bruno Maderna |
Gemiste kans
Het was een gemiste kans dat Maderna, de grote componist en dirigent, niet de gelegenheid kreeg om samen met chef-dirigent Bernard Haitink te werken aan de consequente vernieuwing van het repertoire van het Concertgebouworkest. Het had daarvoor alles in huis: techniek, charisma én op hoog niveau aangestuurde artistieke samenhang. Sterker nog, het glanzende ensemble deed niet onder voor die uit Londen, Berlijn, Wenen en New York. Mogelijk hadden we, met Maderna mede aan het bewind, in 1969 zelfs geen Notenkrakeractie gehad. Om het historisch perspectief verder te bepalen: het Schönberg Ensemble ontstond pas in 1974, het Schönberg Kwartet twee jaar later en het Asko Ensemble in 1977.
Het zou trouwens waarschijnlijk niet gewerkt hebben: de samenwerking tussen de bijna pijnlijk correcte, strak in het pak zittende Marius Flothuis als artistiek leider van het Concertgebouworkest en het muzikale zondagskind in zijn steevast slordige outfit Maderna. Maar bij het Residentie Orkest werd Maderna in die tijd wél op handen gedragen en dirigeerde hij daar vaak.
Een andere voorvechter van het eigentijdse repertoire, de Oostenrijkse dirigent Hans Rosbaud, was in 1962 overleden, maar een andere protagonist, zijn Franse collega Ernest Bour, was er in de jaren zestig nog wel degelijk en bovendien net over de vijftig, in de kracht van zijn artistieke leven. Toen Maderna voor het eerst in Amsterdam dirigeerde was Bour pas een jaar chef-dirigent van het symfonieorkest van de Südwestfunk in Baden-Baden, een ensemble dat zich vrijwel uitsluitend inzette voor de moderne en de eigentijdse muziek en als zodanig een enorm belangrijke gangmaker was van het eigentijdse componeren. Vier jaar na het overlijden van Maderna werd Bour chef-dirigent van het toenmalige Radio Kamerorkest. Hoe bijzonder zou dat niet zijn geweest, twee in het hedendaagse repertoire excellerende dirigenten binnen onze landsgrenzen, op posten die er werkelijk toe deden: Hilversum (Bour) en Amsterdam (Maderna)! Bour die grote premières leidde, van werken van o.a. Hindemith, Górecki, Rihm, Stockhausen, Ferneyhough, Ligeti, Stravinsky, Jolivet, Xenakis, Susman en Stockhausen. Maderna, die in ons land furore maakte met stukken van Eisma, Van Vlijmen, Serocki, Lutoslawski, Berio, Varèse, Schönberg, Berg en Webern! Een componist die zo bescheiden was dat hij het dirigeren van eigen werk het liefst aan anderen overliet. Zo was het Ernest Bour die 'Aura' (1972) in oktober 1974 ten doop hield, precies een jaar later gevolgd door het Vioolconcert (1969) met Theo Olof als solist en Diego Masson als dirigent. Nog kort voor zijn dood zou Maderna in het Circustheater in Scheveningen de première dirigeren van zijn eerste opera, 'Satyricon', maar het kwam er niet meer van. Halverwege de repetities moest de taak van de aan longkanker lijdende Maderna (hij overleed op 13 november 1973) worden overgenomen door Lucas Vis, die zich later met hart en ziel voor het werk Maderna zou gaan inzetten. Menigeen zal zich in dit verband nog de uitvoeringen van 'Giardino religioso' (1972), 'Quadrivium' (1969) en het in januari 1973 nog voltooide Derde hoboconcert (met Han de Vries) herinneren. De aan Han de Vries gewijde cd-box met radio-opnamen bevat tevens een dvd waarop we Maderna dat hoboconcert zien dirigeren.
Breukvlak
In de laatste jaren van zijn leven keerde de componist Maderna hij zich af van het esthetisch serialisme dat hij bijna drie decennia lang niet alleen in zijn muziek maar ook als dirigent tot in alle uithoeken had gepropageerd en ook verdedigd. Het breukvlak tekende zich al enigszins in 1964 af, eerst in de eerste fragmenten van 'Hyperion', en later in het orkestwerk 'Quadrivium' (1969) en de opera 'Satyricon'. De componist en musicus Maderna is in de kern evenwel altijd dezelfde gebleven, net als de kunstenaar uit de 'Hyperion-cyclus' (in die zin mag het werk best autobiografisch worden genoemd) vasthoudend aan hooggestemde idealen in een hem niet altijd goed gezinde omgeving.
|
 |
|
Bruno Maderna met zijn zoontje Andreas in 1973
|
Als we even kijken naar de laatste tien jaar van diens aards bestaan (hij stierf in Darmstadt op 13 juni 1973 aan longkanker), dan mogen we ons gelukkig prijzen (zie ook het boeiende artikel van Leo Samama over Maderna: klik hier) dat zijn relatie met Nederland zeer intens is geweest.
Zelf zal ik mijn eerste kennismaking met Maderna's optreden als dirigent nooit vergeten. Dat was in het Amsterdamse Concertgebouw in juli 1965, waar hij het Concertgebouworkest dirigeerde in het Pianoconcert van Kees van Baaren, Schönbergs Fünf Orchesterstücke, Mendelssohns Schotse symfonie en enige Mozart-aria's met de sopraan Ilse Hollweg. Aloys Kontarsky, de solist in het pianoconcert, vormde in die tijd een vermaard pianoduo met zijn broer Alfons. Evenals Maderna speelden en doceerden ze in Darmstadt, en waren ze wegbereiders voor menig avant-garde componist, waaronder Karlheinz Stockhausen. Wat was het een vooruitgang geweest als het bestuur van het Concertgebouworkest Maderna naast Haitink had benoemd, de eerste als dé representant van de moderne en eigentijdse muziek! Maderna de bewerker
Je zou kunnen zeggen dat Maderna de componist en Maderna de bewerker in elkaars verlengde liggen, sterke raakvlakken met elkaar hebben. Zijn uitgesproken liefde voor de Oude Muziek uitte zich ook de vele bewerkingen die hij uit zijn pen liet vloeien. Daarbij sneed het mes aan twee kanten: niet alleen koos hij de muziek uiterst zorgvuldig, maar ook zijn bewerkingen getuigen van groot vakmanschap en verbeeldingskracht. Voor hem was doorslaggevend dat alleen het beste goed genoeg was. Hij deelde dat met een andere illustere landgenoot: Ottorino Respighi (1879-1936). Evenals Respighi gebruikte Maderna de mogelijkheden van het moderne orkest om voor die oude stukken een geheel nieuwe klankwereld te scheppen, zonder daarbij echter de esthetiek van dat oude geweld aan te doen. Voorbeelden te over: Josquins Magnificat quarti toni, door Maderna in 1966 magnifiek gezet voor koor en orkest, de orkestbewerking in 1965 van vijf Ländler voor piano van Schubert, een groot aantal liederen van Kurt Weill, Music of Gaiety uit 1969 (een orkestsuite samengesteld uit het Virginal Book van Fitzwilliam), maar ook Vecchi's L'Amfiparnasso en Monteverdi's Orfeo. De bewerkingen munten zonder uitzondering uit door de manier waarop Maderna de motieven niet zomaar schetsmatig inpaste maar ze instrumentaal en verticaal (harmonie!) een nieuwe en altijd bijzondere betekenis gaf, met de contrapuntische textuur in weelderige helderheid. Daarmee was de uitkomst eigenlijk al bepaald: zowel verrassend als briljant, getuige ook de bewerkingen op deze cd. Zo werd de muziek van Girolamo Frescobaldi (1583-1643), Giovanni Legrenzi (1626-1690), Tommaso Lodovico da Viadana (ca. 1560-1627) als het ware een nieuw tijdperk ingezogen dat maar liefst zo'n drie eeuwen verder lag. Het zijn de bewerkingen die een nieuwe wereld ontsluiten zonder de oude buiten beeld te plaatsen, wat uiteraard het beste kan worden waargenomen als we de originelen (goed) kennen. Die staan (helaas) niet op deze cd. Maar ook de muziek die qua tijdsbeeld veel dichter bij ons staat, is vertegenwoordigd met Chemins V van Maderna's grote vriend Luciano Berio (1925-2003), die hier in de versie voor gitaar en kamerorkest zijn studiopremière beleeft. Het is Berio's eigen bewerking van diens Sequenza XI voor gitaar solo, oorspronkelijk gecomponeerd voor Eliot Fisk. Waar in dit geval nog bijkomt dat de gitarist Pablo Márquez er samen met het kamerorkest een schitterend klankfestijn van maakt. Dat brengt me dan tevens op het Orchestra della Svizzera italiana en de dirigent Dennis Russell Davies, die zich als warme pleitbezorgers voor deze stukken presenteren. De opname is in de bekende ECM-klasse. Zowel het orkest als de opnamelocatie kennen we onder andere van het jaarlijkse maar onlangs helaas ter ziele gegane Martha Argerich Festival in Lugano. Kortom een uitgave om van te likkebaarden.
|
|