CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2021 |
De wieg van Pietro Locatelli stond in het Italiaanse Bergamo, waar hij op 3 september 1695 werd geboren. Hij overleed in Amsterdam op 30 maart 1764, waar hij zich als componist en vioolvirtuoos in 1729 (of 1721, daarover bestaat geen eenduidigheid) had gevestigd. Later zou Nicolò Paganini (1782-1840) het stokje van hem overnemen en wel in de meest letterlijke betekenis: zijn vioolacrobatiek (ook met de strijkstok!) zou hem overal in Europa nog beroemder maken dan ooit Locatelli, maar ook als componist bouwde hij een grote naam op. Evenals Paganini had Locatelli de bravoure van de rasmuzikant die op het podium en in de salons het ene na het andere virtuoze hoogstandje ten beste gaf. Hij was volgens tijdgenoten een ware meester op zijn lijfinstrument. Dat meesterschap voerde hem vanuit zijn standplaats Amsterdam in zijn talloze concertreizen kriskras door Europa. Hij was toen waarschijnlijk de enige violist die in staat was om zonder enige hapering of oneffenheid op twee snaren tegelijk te spelen; zoals hij waarschijnlijk ook de enige was die graag buitenissig experimenteerde een met behulp van allerlei door hemzelf bedachte trucjes evenzovele bijzondere effecten wist te bereiken (op dit album bijvoorbeeld in het openingsdeel van op. 3 nr. 11, en dan ook nog in de hoogst denkbare posities). Locatelli was een uitgesproken nieuwlichter op zijn instrument, wat het vermoeden zou doen rijzen dat hij meer geïnteresseerd was in uiterlijk vertoon dan in muzikale inhoud. Merkwaardig genoeg tonen zijn composities juist het tegendeel aan. Deze muzikale losbol wist wel degelijk donkerder, ernstiger, zelfs somberder tonen te raken; en niet alleen in de traditioneel langzame delen. Dat Locatelli vanuit Italië in Amsterdam verzeild raakte en de hoofdstad als woonplaats koos mag enige verbazing wekken. Er was immers geen hof dat musici in dienst nam en er waren al evenmin notabelen als mecenas. Van leerlingen of publieke optredens is niets bekend. Wel trad hij regelmatig op in de salons van de welgestelden en bewoog hij zich als musicus in hoge kringen, waarbij - blijkbaar om mogelijke concurrentie uit te sluiten - andere musici dan uitsluitend hij niet welkom waren. Hij wist ze vernuftig buiten de deur te houden. Hij hield dus niet van deskundige pottenkijkers die hem zijn kunst mogelijk wilden afkijken of nog erger, hem zouden proberen te imiteren. Anderen hebben geopperd dat aan die nogal nare houding best weleens een andere reden ten grondslag kan hebben gelegen: dat Locatelli helemáál niet zo'n virtuoos was als de geschiedenis ons doet geloven. Echter, daarvoor zijn geen aanwijzingen terwijl bovendien het tegendeel alleen al blijkt uit zijn opus 3, een van de in totaal twaalf vioolconcerten die 'Arte del violino omvat, en dat dusdanig virtuoos is geschreven dat alleen de grootste virtuozen ermee overweg kunnen (wat nog steeds zo is!); en waarvan we bovendien weten dat hij ook voor strikt eigen gebruik componeerde. Locatelli zat in Amsterdam goed bij kas. Hij had een uitstekend lopende handel in bladmuziek en boeken, was zelf een verwoed verzamelaar van kostbare kunstboeken (zijn nagelaten bibliotheek spreekt wat dit betreft boekdelen) en wist in Europa als geen ander zijn eigen composities aan de man te brengen. Activiteiten die hem zeker geen windeieren legden. Als we van Locatelli mogen aannemen dat hij als violist en componist aan het begin stond van een geheel nieuwe instrumentale virtuositeit, dan is het de Russische violist Ilya Gringolts (1982, het toenmalige Leningrad, nu St.-Petersburg) die wat mij betreft kan worden beschouwd als de ideale vertegenwoordiger van virtuoze diepgang, zo ongeveer het ideaalbeeld dat iedere musicus zich voor ogen én oren zou moeten houden. Natuurlijk heeft Locatelli in zijn De kunst van de viool de speltechnische mogelijkheden van het instrument naar beste weten en kunnen (én ervaring!) tot op bij wijze van spreken het bot uitgebuit (alleen al de capricieuze cadenza's aan het slot van de openingsdelen van deze concerten spreken al genoeg boekdelen), maar niet minder treffend is de wel degelijk gelaagde expressie. Gringolts (hij bespeelt een met darmsnaren bespannen Gagliano van rond 1770) beschikt over een schitterende, ranke toon waarmee hij de schoonheid die deze muziek in al haar poriën omgeeft optimaal tot leven brengt, bijgestaan door het net zo sprankelende en fonkelende, eveneens op darmsnaren spelende Fins Barokorkest dat met zijn bescheiden bezetting van zes violen, twee altviolen, cello, contrabas, luit en klavecimbel voor het vereiste transparante esprit zorgt. Interessant is ook dat Gringolts, die ik toch vooral ken van het romantische repertoire, zich blijkbaar ook in dit barokgenre uitstekend thuis voelt en in stilistisch opzicht absoluut niet onderdoet voor de (vele!) specialisten in dit genre. Bovendien blijkt uit zijn samenwerking met het orkest een eensgezinde aanpak die uitermate contrastrijk uitpakt. De opname werd gemaakt in de kerk van het Finse Järvenpää. Ik was er een aantal jaren geleden en raakte toen diep onder de indruk van de akoestiek (er speelde een strijkkwartet). In deze voortreffelijke BIS-registratie herhaalt zich dit beeld. Locatelli, solist en ensemble in het best denkbare licht dus. index |
|