|
CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2015
|
Dvorák: Celloconcert in b, op. 104
Lalo: Celloconcert in d
Johannes Moser (cello), Prague Philharmonia o.l.v. Jakub Hrusa
Pentatone PTC 5186 488 • '66 ' •
Opname: januari 2015, Forum Karlin, Praag |
|
|
Dvoráks Celloconcert kent een nogal merkwaardige geschiedenis. Het werk werd gecomponeerd in de nadagen van zijn verblijf in Amerika, in die laatste winter waarin heimwee naar zijn thuisland Bohemen zich vermengde met diepe gevoelens rond de aanstaande dood van de actrice Josefina Cermakova, de dochter van de goudsmit Jan Jirí Cermak en Klotilda Cermakova. Het pad van Dvorák en Josefina had zich jaren eerder gekruist in een theater in Praag, en niet veel later thuis bij de Cermaks, toen Dvorák daar pianolessen gaf. Dvorák raakte hopeloos verliefd op de beeldige Josefina. Speciaal voor haar componeerde hij, overmand door gevoelens, de liedcyclus Cypresses. Maar helaas, de liefde bleef van haar kant onbeantwoord. Ze trouwde in 1877 met graaf Vaclav Kounic, een vooraanstaand politicus. Haar kostje was gekocht, haar acteertalent bleef verder onaangeroerd. Daarmee was Josefina voor Dvorák in ieder geval onbereikbaar geworden. Hij trouwde uiteindelijk met Anna, de zus van Josefina. Zo werd Josefina zijn schoonzuster. Dvorák zou zijn verdere leven lang blijven corresponderen met zowel Josefina als graaf Kounic. Zij nodigden Dvorák op hun beurt uit om op hun landgoed in Vysoka te komen logeren, in een pittoreske omgeving die de componist in zijn hart had gesloten.
Beroemdste celloconcert
Het Celloconcert ontstond tussen 8 november 1894 en 1 januari 1895, maar de laatste aanvullende zestig maten in het slotdeel schreef Dvorák pas toen hij terug was in Bohemen. Ze vormen een passend in memoriam voor de inmiddels gestorven Josefina, zoals blijkt uit het ontroerende citaat uit het eerste van zijn Vier liederen op. 82 (Kéž duch muj sám, laat mij alleen).
Het is dus minder merkwaardig dan het lijkt om dit Celloconcert ook als een soort Requiem te zien, zoals onlangs in de NTR ZaterdagMatinee ook tot uitdrukking kwam, toen met de cellist Truls Mørk en het Radio Filharmonisch Orkest dat werd geleid door James Gaffigan, met verder op het programma Adagio, een voorstudie die een plaats krijgt in het Requiem dat Willem Jeths voor de ZaterdagMatinee componeert, naast De Profundis van Vitezlav Novák. Dan verschijnt zo'n overbekend Celloconcert plotsklaps in een ander licht: Jeths die de schrijnende dood in omfloerste klanken hult en Novák die zijn Tsjechië onder het wrede juk van de nazi's muzikaal heel heftig en grillig vormgaf.
|
 |
Het mag op zich best een wonder heten dat Dvorák überhaupt een celloconcert schreef. Dertig jaar eerder had de componist zich er al aan gewaagd, maar het was bij een ruwe opzet gebleven. Het was de componist Victor Herbert, evenals Dvorák leraar aan het Nationaal Conservatorium (Dvorák was daar tevens directeur), die hem wist aan te zetten tot het schrijven van een celloconcert. De inspiratie lag voor Dvorák bij wijze van spreken voor het oprapen: toen Herberts Tweede celloconcert in 1894 in New York ten doop werd gehouden, was Dvorák erbij en hij raakte daarvan - met name van het zangerige karakter van het stuk - zo onder de indruk dat hij besloot om een eerder verzoek van de in die tijd onovertroffen Tsjechische cellist Hanus Wihan (1855-1920) nu toch maar eens te honoreren. We weten wat ervan is gekomen: het aan Wihan opgedragen werk is zonder twijfel en op afstand het beroemdste celloconcert aller tijden. Dat het celloconcert het - anders dan de traditie het wilde - zonder cadens moest doen is de opdrachtgever in het verkeerde keelgat zijn geschoten. Het is immers de cadens die de solist de gelegenheid geeft alleen te schitteren, te verbluffen. Blijkbaar vond Wihan de cellopartij nog niet lastig genoeg, want niet alleen schreef hij een eigen cadens maar ging zelfs zo ver om passages in te voegen, uit te breiden of te veranderen. Dvorák stak zijn ongenoegen over deze ingrepen niet onder stoelen of banken, zoals onder meer blijkt uit een brief aan zijn uitgever: "Ik eis dat mijn werk wordt uitgegeven zoals het is neergeschreven. U krijgt het alleen als u mij toezegt dat niemand anders wijzigingen erin aanbrengt, ook niet door vriend Wihan". Het was uiteindelijk niet Wihan maar Leo Stern die op 19 maart 1896 in het Londense Queen's Hall de première voor zijn rekening nam.
Lalo
De Franse componist Édouard Lalo (1823-1892) moet een volhouder zijn geweest, want het kostte hem spreekwoordelijk lichtjaren om met zijn muziek in de lichtstad Parijs echt door te breken. Die doorbraak kwam pas toen Lalo in 1875, hij was toen al 52, met zijn Symphonie espagnole, feitelijk een verkapt vioolconcert, op de proppen kwam, en dan nog wel voor het eerst uitgevoerd door een van de grootste virtuozen van zijn tijd: de Spaanse violist Pablo de Sarasate, de opdrachtgever en zelf overigens ook geen onverdienstelijk componist. Een volgend kassucces stond toen nog niet in de steigers: de opera Le roi d'Ys, de koning van Ys, waarover niemand minder dan zijn landgenoot Claude Debussy zich lovend zou uitlaten; en niet alleen dat. De door Lalo op muziek gezette legende van de spookachtige stad aan de Engelse kust die door een woedende zee wordt verzwolgen, kreeg bij Debussy in 1910 deels navolging in diens 'Le cathédrale engloutie' (Préludes pour le piano, premier livre). Dat Lalo zich tot het celloconcert wendde lag misschien niet direct voor de hand, maar hij had goede voorbeelden in twee van zijn tijdgenoten, Robert Schumann en Camille Saint-Saëns (hij schreef er zelfs twee). En daarmee was de koek gelijk zo'n beetje op, want meer eigentijdse celloconcerten van enige portuur waren er rond 1876, toen het celloconcert werd gecomponeerd, niet te melden.
De opdracht kwam van de Franse cellist Adolphe Fischer (1847-1891), die Lalo - niet ongebruikelijk - in technisch opzicht daarbij een stevig handje hielp. Het resultaat mag er zijn, al kent het werk niet de thematische rijkdom, instrumentale schittering en doorwrochte structuur van het later gecomponeerde Dvorák-concert. Inhoudelijk blijft het celloconcert ook achter bij de Symphonie espagnole (1874) die op zijn beurt voor Tsjaikovski's Vioolconcert (1878) model lijkt te hebben gestaan. 'Keurig volgens het boekje' blijft de cellist bijna voortdurend in focus, met het orkest in een puur begeleidende, zij het uiterst vakkundig uitgewerkte rol. De Spaanse folklore speelt ook in dit concert - zij het minder prominent dan n de Symphonie espagnole - een niet mis te verstane rol, een modeverschijnsel dat we bijvoorbeeld ook terugzien bij Lalo's tijdgenoot Georges Bizet (hij stierf in 1875, een jaar vóór de voltooiing van het celloconcert).
Uitvoering
Met zoveel vertolkingen van het Dvorák-concert in de catalogus (hoewel, vlak ook het Lalo-concert niet uit) leek het me een vrijwel onmogelijke opgave voor Moser om daar nog iets zinvols aan toe te voegen, maar ik kwam - het is niet de eerste keer - bedrogen uit. Als ik zijn perfecte techniek (in het hoge register scoort zijn toon even briljant en kleurrijk als in het lage en middenregister) buiten beschouwing laat en alleen al zijn vertolking van het Lalo-concert in ogenschouw neem, is de conclusie zowel eenvoudig als kraakhelder: diep gevoelde expressie zonder opgelegd sentiment, een ongekend innerlijke warmte, met een schitterende mix van ritmisch precisie en vrijgevochten fraseringen. We bevinden ons in de aristocratische klankwereld van een Pierre Fournier, maar ook in die van de vrije expressie van een Mstislav Rostropovitsj, een combinatie die misschien voor de hand ligt maar niet vaak zo wordt aangetroffen.
Het Dvorák-concert verloopt niet minder spectaculair, groots in zijn symfonische opzet en qua natuurlijkheid zo vanzelfsprekend dat het pas goed opvalt als er allerlei andere vertolkingen naast worden gelegd. De druk van de stok op de snaren lijkt volmaakt gedoseerd, de vingerzetting perfect ingericht voor de vele arpeggio's die zo licht als een veertje, soms bijna terloops, worden geëtaleerd. Het is een wonderlijke ervaring dat Moser dit hondsmoeilijke Dvorák-concert speelt zonder het miniemste spoortje technische stress. Een ander bijzondere eigenschap is zijn perfecte gevoel voor timing: de rust die in de hoekdelen wordt uitgestraald is op zich al van een exemplarische schoonheid, maar zijn flexibele tempi voegen er nog een extra dimensie aan toe. Maar van al dit fraais resteert helaas slechts weinig als de orkestpartij niet in de beste handen is, daadwerkelijk wordt samengewerkt (en niet tegengewerkt.), de transities vlekkeloos verlopen, de vele instrumentale soli zich in die van de solocello mogen nestelen. Ik kan wat dit betreft met een gerust hart de positieve lijn doortrekken naar het van grote souplesse getuigende Praagse Philharmonia onder Jakub Hrusa, want hij en zijn orkest leveren het onmisbare fundament voor deze grootse vertolkingen. Om het feest compleet te maken is er de schitterende opname uit het Polyhymnia-huis. Zelden hoor je de aan de koperblazers toevertrouwde thematiek zo helder uit de speakers komen, terwijl de langzame delen een gloedvolle poëtische kracht uitstralen. Wat deze combinatie betreft een absolute winnaar en wat mij betreft 'lijstaanvoerder'!
______________________
Wie de sacd aanschaft vindt in de verpakking een voucher met unieke code die toegang geeft tot de website van PentaTone en recht geeft op het downloaden van één gewenst album in wav-formaat.
|
|