CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2023 |
De 'Leçons de Ténèbres', Klaagliederen, ook wel 'Threni' of 'Lamentationes' genoemd, gaan terug tot het Oude Testament, tot Jeremia en de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem in 587 v.Chr., met alle misère die voor de Hebreeën daarvan weer het gevolg van was. Ieder vers begint daarom met een Hebreeuwse letter. Gezamenlijk vormen ze het zogenaamde acrostichon, ofwel het lettervers of naamvers waarvan de eerste letters van de opeenvolgende regels of strofen een naam, een woord of een zinsnede vormen. Iedere 'leçon' eindigt – als de ritus dienovereenkomstig wordt gevolgd - met 'Jerusalem, Jerusalem, convertere ad Dominum Deum tuum' ('Jeruzalem, keer terug tot uw God, de Heer; naar Hosea 14:1). Tot het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw hebben ze een belangrijke plaats ingenomen in de Rooms Katholieke liturgie. Deze 'Leçons de Ténèbres', lessen in duisternis, zijn verdeeld over Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag en gerangschikt naar de voorschriften van het Concilie van Trente (1545-1563). 'Mon esprit est dans les ténèbres', mijn geest verkeert in duisternis. Het Latijnse 'tenebrae' staat ook voor duisternis. Treurmuziek dus, waaruit soms een duidelijk protest opklinkt tegen de barbarij. De enige lichtpuntjes moeten komen van brandende kaarsen, eventueel vermengd met een geurig vleugje wierook. Deze speciaal voor de Stille Week bedoelde muziek kende met name in Parijs grote aantrekkingskracht, niet alleen door die muziek, maar ook door de omgeving waarin zij tot gelding kwam: doorgaans een kapel, naar gelang de avond vorderde steeds spaarzamer verlicht door de flakkerende kaarsen, bijdragend aan een sfeer die toch vooral devotie moest uitstralen. Dit was dus bepaald geen muziek voor in de concertzaal of de vele salons van puissant rijke families. Stemmvingsvolle, devote intimiteit, daar ging het om. Dat veel componisten zich aan het fenomeen van de ‘Leçons' waagden kan mogelijk worden verklaard door het indringende karakter van de teksten, tevens samenhangend met de – in de zeventiende eeuw al snel groeiende – populariteit van het genre. Daaronder niet de minsten, waaronder Marc-Antoine Charpentier, François Couperin en Michel-Richard de Lalande, de toondichter die zozeer excelleerde in de meest schitterende motetten. Muziek die ideaal in evenwicht was met de gezongen tekst, hetgeen tevens geldt voor deze subliem getoonzette ‘Leçons'. Die grandioze samenhang tussen tekst en muziek doet denken aan het begrip dat vanaf het begin van deze eeuw langzamerhand ingeburgerd raakte in de architectuur en industriële productie: ‘vorm volgt functie'. Wat wellicht de wenkbrauwen doet fronsen ten aanzien van de spirituele inslag van Lalandes muziek, maar niets is minder waar: het was de Zonnekoning die Lalande voortdurend wist te inspireren, met Apollo, de god van de muziek en de levensvreugde, als belangrijkste richtsnoer. Lalande blijft misschien wel het best in herinnering dankzij die reeds genoemde 'Grand Motets'. Tijdens zijn dienstverband aan het Franse hof componeerde hij er maar liefst 77, speciaal voor de kapel van de koning, de ‘Messe du Roi', en zonder uitzondering van zeer hoge kwaliteit, geconcipieerd vanuit een schier onuitputtelijke ideeënrijkdom. Het verzekerde hem tot aan het einde van het ‘Ancien Régime' van zijn allerwegen grote aanzien: 'Majesté! Ici les grand motets de Michel-Rechard de Lalande, pour Vous, Le Roi-Soleil!' Lalande was ook de musicus die Lodewijk XIV het meest na aan het muzikale hart lag. Wat dit reeds in het voorjaar van 2015 verschenen album betreft is het nauwelijks voor te stellen dat een nog zowel vocaal als instrumentaal feillozer en nog indringender vertolking mogelijk is. De rol van de Belgische sopraan Sophie Karthäuser (1974) is die van een verbluffende schoonheid, dankzij haar puissant rijke timbre (dat zij grandioos weet in te zetten), vlekkeloze dictie en uitmuntende tekstverbeelding. En ja, in de meest uitgelezen passages past haar spaarzaam toegepaste vibrato om tekst en muziek daardoor nóg meer expressieve kleur te verlenen, zonder daarbij echter in maniërismen te vervallen. Indrukwekkend zijn ook de bijdragen van het qua omvang bescheiden vrouwenkoor (vijf sopranen, drie alten) en het fijnmazige karakter van de net zo bescheiden instrumentale begeleiding (klavecimbel, twee gamba's, theorbe en luit). Of Lalande de ‘Leçons' zelf ooit heeft gehoord? De publicatie vond eerst plaats in 1730, vier jaar na zijn overlijden, maar omdat het gebruiksmuziek is kan het eigenlijk niet anders dan dat het werk tijdens de Stille Week - en waarschijnlijk onder leiding van de componist - moet zijn uitgevoerd. Die gedrukte partituur is overigens niet compleet overgeleverd, want deze bevat alleen de derde ‘Leçon', voor ieder van de drie ‘heilige' dagen woensdag, donderdag en vrijdag. Wanneer ze precies werden gecomponeerd is helaas onbekend gebleven, al verraadt de triptiek in al haar geledingen onmiskenbaar de rijpe compositiestijl van Lalande. De gregoriaanse interludes passen naadloos bij deze 'Leçons', met als een van de kenmerken de 'faux bourdon', teruggrijpend op de late Middeleeuwen en vroege Renaissance: de zogenaamde 'valse bas', geïntroduceerd door de toondichters van de Bourgondische School, met zijn parallelle akkoordenopbouw ten behoeve van een zo goed mogelijke tekstverstaanbaarheid, als 'weerwoord' op de complexe meerstemmigheid waardoor de liturgische tekst een minder groot belang werd toegekend. De grondlegger ervan zou weleens de Vlaams-Nederlandse Guillaume Dufay kunnen zijn, want voor zover bekend was hij het die de faux bourdon rond 1430 voor het eerst toepaste. Op dit album worden de ‘Leçons' voorafgegaan door ‘O Mors', 'Miserere' en ‘Tristis est anima mea', terwijl de drie ‘Leçons' van elkaar zijn gescheiden door achtereenvolgens ‘Ecce vidimus eum' en ‘Vinea mea electa', met ter afsluiting ‘Plange quasi virgo', met uitzondering van het 'Miserere' gevat in het gregoriaans. Wát een pracht-cd! index |
|