CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2022

Ricercare - Ssens Trio

Kvandal: Strijktrio op. 12

Mortensen: Trio op. 3

Bræin: Trio op. 15

Johansen: Ricercare

Ssens Trio: Sølve Sigerland (viool), Henninge Landaas (altviool), Ellen Margrete Flesjø (cello)
LAWO LWC1238 • 67' •
Opname: mei & dec. 2020, maart 2021, Sofienberg-kerk, Oslo

   

In het bijgeleverde persbericht wordt de stelling geponeerd dat deze drie strijktrio's tot het internationale strijktriorepertoire zouden moeten behoren. Dat is althans de mening van het SSens Trio. Daarin kan ik in zoverre in meegaan, dat moderne en eigentijdse muziek sowieso een plek verdient in welk repertoire ook. Waarbij – het moet gezegd – het feitelijk de vertolkers zijn die daarin de rol van censor vervullen. Immers, wanneer zij op grond van hun criteria een bepaald werk niet goed of niet interessant genoeg vinden, dan zal het publiek er niet mee kennismaken. Tenzij andere vertolkers er mogelijk weer anders over denken. Maar als het er van komt, dan is de publieke kennismaking puur en alleen afhankelijk van waar dat bewuste stuk wordt uitgevoerd. Afgezien van een radio-uitzending of een live- of studio-opname (als die tenminste wordt beluisterd)

Het is een verre van nieuw verschijnsel: composities die alleen op cd e.d. klinken, maar niet op het podium. Een andere mogelijkheid tot nadere kennismaking is er dan niet. Dat fenomeen zal alleen maar verder toenemen, want concertorganisatoren nemen qua kassaopbrengst liever geen of in ieder geval niet al teveel risico. Wat er in de praktijk dus op neerkomt dat de commercie en niet de kwaliteit van het moderne of eigentijdse repertoire de koers bepaalt. Ik ken verschillende ensembles die naar een progressieve programmering streven maar als het ware tegen een ondoordringbare muur aanlopen. Maar dan maar zelf het financiële risico dragen is meestal dan een brug te ver.

Kortom, in de meeste gevallen is, waar het de moderne en zeker de eigentijdse muziek, de liefhebber aangewezen op de muziekconserven. Met als bijkomend voordeel dat men zich bij complexe werken de materie dankzij de in het digitale domein ingebakken herhaalmogelijkheid geheel en al eigen kan maken. Wat dan op het eerste gehoor moeilijk of zelfs ontoegankelijk lijkt, zal zich bij herhaald beluisteren misschien wel laten ontsluieren. En leidt dat wellicht tot appreciatie! De cd, download, het streamen: de mogelijkheden zijn vrijwel onbeperkt en daar kan iedere muziekenthousiast zijn voordeel mee doen.

Het minste dat ik van deze vier Noorse stukken kan zeggen is dat ze knap zijn geconstrueerd en dat er ze een facetrijk gehalte hebben. In stilistisch opzicht worden er geen nieuwe werelden geopenbaard, maar binnen het gegeven van het postmodernisme is er toch veel boeiends in te ontdekken.

In de toelichting wordt over het uit 1950 daterende Strijktrio op. 12 van Johan Kvandal (1919-1999) opgemerkt dat het zich onderscheidt van andere werken uit die tijd en inderdaad, de Noorse folklore heeft in op. 12 plaatsgemaakt voor West-Europese invloeden (al herken ik er ook uitlopers in van de strijkkwartetten van Sjostakovitsj), maar of het ook 'trendsetting' is? Misschien vanuit het perspectief van die Noorse volksmuziek?

Het Strijktrio op. 3 van Finn Mortensen (1922-1983) dateert eveneens uit 1950, tevens zijn eerste poging op het terrein van het strijktrio. Strak aangelijnd en individualistisch, zeker voor de jaren '50, in de eerste decennia sterk gevoed door het neoclassisme, wat hij later zou inruilen tegen meer progressieve klankgewelven volgens het bekende twaalftoonsrecept, gelardeerd met een niet mis te verstane dosis aleatoriek.

Edvard Fliflet Bræin (1924-1976) ontpopt zich ook in zijn slechts eendelige Trio op. 15 (het stuk is al na ruim zes minuten ten einde) als een neoclassicist die idiomatisch dicht bij Hindemith stond, maar in stilistisch opzicht ook graag experimenteerde; en wat mij betreft met wisselend succes. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw nam de belangstelling voor zijn muziek sterk af, juist doordat hij, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Mortensen, bleef vasthouden aan het neoclassicisme.

Bertil Palmar Johansen (1954) is de 'jongste' van het stel. Zijn Ricercare voor Strijktrio componeerde hij in 1996, met als sterkste punt de inventieve textuur op het breukvak van tonaliteit en atonaliteit. Het is bovendien vernuftig geconstrueerd, uiteraard naar het model van het aloude ricercare dat als voorloper van de fuga geldt, maar door de toepassing van meerdere thema's die verwerking ondergaan zowel (nog) ingenieuzer als complexer kan uitpakken. Wat ook blijkt uit dit driedelige Ricercare. Misschien goed om te vermelden dat Johansens schilderkunst evenzeer bekendheid geniet.

Misschien is de belangrijkste conclusie nog wel dat ik werkelijk geen beter ensemble kan bedenken voor de uitvoering van deze muziek, want het excelleert in sterk individuele expressie die gepaard gaat met volmaakte precisie, balans, samenspel en klankkleurontwikkeling. Terwijl een (nog) mooiere opname in mijn oren ondenkbaar is.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links