CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2019 |
Een droom van een cd, dit nieuwe album van het Franse label Avie met in het middelpunt daarvan de Amerikaanse cellist Matthew Zalkind. Een solodebuut dat zeer veelbelovend is en dat bovendien aantoont dat hij ook minder gangbaar repertoire tot het zijne heeft gemaakt. Zo op het oog lijken deze drie werken toevallig gekozen, maar Zalkind weet uiteraard dat de drie in deze uitgave verzamelde componisten zowel de vele expressieve als speltechnische mogelijkheden van het instrument hebben willen uitbuiten. Bach slaagde er als eerste in, twee eeuwen later gevolgd door Kodály, met als hekkensluiter Michael Brown, een goede vriend van de cellist, die zich in zijn Suite voor cello solo uit 2012, een werk van nog geen tien minuten, sterk heeft laten beïnvloeden door zowel Bach als Kodály en volgens Zalkind daardoor in dit recital een perfecte (eigentijdse) brug vormt. Ik kan niet anders dan het er van harte mee eens zijn. Alleraardigst is het tweede deel: een in een sarabande 'verpakte' improvisatie. Wat dit recital eens te meer boeiend maakt is de sonate voor cello solo van Zoltán Kodály uit 1915, gecomponeerd in de donkere toonsoort b-klein en voor het eerst uitgevoerd in 1918 (toen nog van manuscript, want pas in 1921 verscheen het werk in druk). Het schitterende werk (dat een verhoudingsgewijs bescheiden discografie kent) behoort zonder enige twijfel tot de belangrijkste uitingen in dit genre. Er zijn invloeden van met name Bartók in aan te wijzen, maar Kodály's eigen stempel klinkt in iedere maat door, terwijl flarden Hongaarse volksmuziek het diep gelaagde stuk tevens een duidelijk Midden-Europese signatuur geven. Ook dit lijkt een volmaakte brug, met de Hongaarse muzikale folklore als sterk verbindende factor tussen Kodály en Bartók. Wat bijna uit het oog doet verliezen dat de sonate alleen al proportioneel een kolossale indruk maakt. Met een speelduur van ruim een halfuur kan dit weerbarstige en uiterst virtuoos geschreven werk de toehoorder kan doen duizelen. Omdat er zoveel in gebeurt. Maar ook de instrumentalist moet er echt diep de tanden in zetten. Evenals in Bachs Vijfde suite, koos ook Kodály voor 'scordatura', door de voorgeschreven verstemming van de beide lage snaren van G naar Fis en van C naar B, wat een volslagen ander kleurenpalet met zich mee brengt. Interessant is ook dat de open snaren van B, Fis en D samen klinken als een akkoord in b-klein, niet toevallig het tonale uitgangspunt voor het opus. Wat in het spel van Zalkind zo sterk opvalt is het compromisloze karakter ervan. We hebben typisch met een musicus te maken die er alles aan gelegen is om een eigen signatuur aan deze vertolkingen te geven. Zelfs Bachs zo vertrouwde zesde cellosuite wordt met een eigentijdse visie aangepakt, zonder daarbij de 'regels van het spel' uit het oog te verliezen, de aanpak de wenkbrauwen doet fronsen. Zalkind kent de regels van het spel, zoals het tempo dat in overeenstemming moet zijn met de aard van de dansvorm (allemande, courante, sarabande, gavotte, gigue), maar ook geen overdreven versieringen en vooral niet expressief kracht bijzetten door veel vibrato of ongemotiveerde accelerandi en rubati. Zalkind koos juist voor frisheid in het (herhalings)parcours met behulp van raak gekozen versieringen. Een andere belangrijke factor is dat zijn grote virtuositeit volledig ten dienste staat van de muziek. Sterker nog, dit technisch meesterschap verdwijnt er zelfs achter. Muziek die uitsluitend over muziek en niet over de solist gaat. De opname zet de uit 1760 daterende cello van de Florentijnse maker Luigi Piatellini in de mooist denkbare gloed. index |
|