CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2009 |
||
Janáček : Sinfonietta op. 60 - Glagolitische Mis - Concertino voor piano en kamerorkest - Capriccio voor piano (linkerhand) en 7 blaasinstrumenten - Dagboek van een verdwenene - 7 Pianostukken (1. Een herinnering - 2. In memoriam - 3. Andante - 4. Moderato - 5. De gouden ring - 6. Ik wacht op je - 7. Christus de Heer is geboren) - Vioolsonate. Felicity Palmer en Diane Atherton (sopraan), Ameral Gunson, Ruby Philogene en Deryn Edwards (mezzosopraan), Susan Flannery (alt), John Mitchinson en Ian Bostridge (tenor), Malcolm King (bas), Jane Parker-Smith (orgel), Mikhail Rudy, Pierre Amoyal en Thomas Adès (piano), Solisten van de Opéra National de Paris, Philharmonia Orchestra, City of Birmingham Symphony Chorus & Orchestra o.l.v. Simon Rattle en Charles Mackerras. EMI Classics 2 37606 2 2 • 79' + 80' • (2 cd's) De Tsjechische componist Leoš Janáček (1854-1928) heeft anders dan zijn beroemde landgenoten Antonín Dvořák (1841-1904) en Bedřich Smetana (1824-1884), de nationale folklore niet in een warme, romantische mantel gestoken, maar het idioom juist aangegrepen om een rauw getinte werkelijkheid te scheppen, waarin niet alleen de nachtzijde van de menselijke ziel op zijn scherpst wordt geprofileerd, maar eveneens voor de aloude toonsoorten uit de Slavische liturgie ruimschoots plaats is ingeruimd. Deze 'nieuwe realiteit' wordt gesymboliseerd door Janáceks bondig directe 'toontaal'. Die 'spraakmelodie' is overigens iets heel anders is dan het Sprechgesang, van de Tweede Weense School: Janáček verbrak niet alleen de tot dan toe historische bepaalde, rechtstreekse relatie tussen de zangstemmen en de orkestpartij, maar hij hanteerde voor de vocale partijen korte, afzonderlijke lettergrepen, die de indruk wekken dat niet wordt gezongen, maar gesproken, wat dan weer sterk contrasteert met de op een breed front uitgewerkte, dramatische orkestpartij. Het is de gewone Tsjechische en Moravische omgangstaal taal die Janáček letterlijk van de straat opraapte, eerst in een notitieboekje en later in notenschrift vastlegde. Maar hij ging nog een stap verder, door ook typische dierengeluiden op papier vast te leggen, variërend van een grommende hond tot een zingende nachtegaal. Voor Janáček boden al deze verschillende geluiden hem een rechtstreeks inkijkje in de ziel van mens en dier, hetgeen hij vooral in zijn opera's op een geniale, volstrekt eigen, oorspronkelijke manier wist uit te buiten. Janáceks muziek is letterlijk uniek en direct herkenbaar, maar kan in de handen van minder begaafde musici desondanks haar expressieve kracht verliezen. Daarnaast vereist Janacéks korte, vaak zelfs korzelige schrijfwijze een stevige grip op zowel de horizontale als de verticale microstructuur als op het gehele, daaraan ten grondslag liggende concept, wat - zoals de uitvoeringspraktijk helaas ruimschoots heeft bewezen - zeker niet eenieder is gegeven. Deze Janacék-heruitgave omvat zonder enige uitzondering het beste wat op dit gebied voorhanden is. Vanaf de eerste tot de laatste noot wordt de luisteraar ondergedompeld in bloedstollende vertolkingen die ook nog eens als een waar klankfestijn zijn vastgelegd. Rattle, Mackarras, Rudy, Adès, Amoyal en Bostridge, maar ook de overige solisten leveren een topprestatie die volkomen recht doet aan Janáceks zeer complexe idioom. Het enige - echt minuscule - puntje van kritiek vormt de bijdrage van de tenor Mitchinson, die in het Credo van de Gaglolitische Mis naar het larmoyante neigt. Het ondubbelzinnige voordeel van deze heruitgave is dat EMI meerdere eminente uitvoeringen op deze twee cd's heeft samengebundeld, in een bovendien uitstekende (geremasterde?) geluidskwaliteit. index | ||