CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2024 |
Het is voor menigeen op de middelbare school verplichte literatuur geweest: Miguel de Cervantes tweedelige, in respectievelijk 1605 en 1615 gepubliceerde roman Don Quichot (in het Spaans: Don Quijote of Quixote) over de zowel vindingrijke als tragikomische edelman van La Mancha, met in de bijrol zijn trouwe, altijd bereidwillige dienaar Sancho Panza. Richard Strauss gebruikte dit klassieke gegeven voor zijn in 1897 voltooide gelijknamige, detailrijk vormgegeven symfonisch gedicht (‘Tondichtung'), met als subtitel Phantastische Variationen über ein Thema ritterlichen Charakters. Elk van de door de componist gekozen tien episodes uit het boek is in variatievorm geconcipieerd, met daarin als ‘rode draad' de hoofdthema's van de drie daaraan voorafgaande deeltjes: 1. Introductie, 2. Don Quixote, ‘Der Ritter von der traurigen Gestalt' en 3. Sancho Panza. Het werk wordt afgesloten met een Finale (‘sehr ruhig'). In het stuk wordt de edelman voorgesteld door de cello en de dienaar door de altviool, maar er is ook nog een bijzondere rol weggelegd voor de hobo, die Doña Dulcinea de El Toboso vertegenwoordigd, de denkbeeldige schone maagd en beminde van Don Quichot. Al had de auteur daarbij wel degelijk een concreet personage in gedachten: Aldonza Lorenzo, een boerendochter uit El Toboso. De van werkelijkheidszin beroofde Don heeft zijn grote liefde echter nooit ontmoet, zelfs niet gezien... Een van de beste studio-uitvoeringen van Richard Strauss' Don Quixote staat op het conto van Strauss-expert par excellence Herbert von Karajan, die het werk voor het eerst medio jaren zestig opnam, met als solisten de cellist Pierre Fournier en de altviolist Giusto Cappone (diens naam stond overigens niet eens op de voorzijde van de lp-hoes vermeld), in wat toen voor Deutsche Grammophon een belangrijke opnamelocatie was: de Jesus-Christus-Kirche in Dahlem, een buitenwijk van Berlijn. Wat toen en feitelijk nog steeds als een ware topprestatie werd beschouwd kwam van opnametechnicus Günter Hermanns, die erin slaagde om de zo belangrijke cello- en altvioolpartij niet te laten verdrinken in het orkestrale geweld. Wie in artistiek opzicht mogelijk toch de voorkeur geeft aan Karajans latere opname (1975) met als solisten Mstislav Rostropovitsj en Ulrich Koch moet de mindere opnamekwaliteit (EMI) helaas wel op de koop toenemen. Karajans laatste opname, uit 1986, dus bijna twintig jaar later, met als solisten Antonio Meneses (cello) en Wolfram Christ (altviool), eveneens op het conto van Deutsche Grammophon, is helaas veel minder (aan)sprekend, met als regelrechte afknapper de nogal uit het lood staande registratie. In de buurt van Karajans eerste opname komt zeker Rudolf Kempe die de gewéldige Staatskapelle Dresden, cellist Paul Tortelier en altist Max Rostal met creatieve hand leidt en als collectief voor voor een even grandioze uitvoering heeft gezorgd (EMI). Dit zijn zo van die 'oudjes' die door de jonge(re) generatie gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Het nieuwe album komt ditmaal uit het huis van Channel Classics, met het Orchestre de Lyon onder chef-dirigent Nikolaj Szeps Znaider, en als solisten de cellist Jian Wang en de altviolist Amiah Grosz. Laatstgenoemde zal bij menigeen ongetwijfeld het belletje doen rinkelen, want hij is de voormalige altist van het fameuze Jerusalem Quartet (van 1995 tot 2009) en sinds 2010 concertmeester bij de Berliner Philharmoniker. De Deen Szeps-Znaider heeft zich ontwikkeld van groot violist tot gerenommeerd dirigent, een weg die hij met menige andere collega heeft afgelegd. En evenals bijvoorbeeld Jaap van Zweden heeft hij een fijn oor voor het orkestrale coloriet, wat in deze registratie - mede dankzij producer en opnametechnicus Jared Sacks - met veel kleur en fleur ruimschoots uitbetaalt. Amihai Grosz (1979, Jeruzalem) was niet eens geboren toen Karajan zich over zijn eerste twee Don Quixotes boog, maar hij zal er ongetwijfeld kennis van hebben genomen, want uit zijn spel spreekt naast een aanstekelijke natuurlijkheid, in een bekoorlijk mengsel van humor en distantie. Dat het Berlijnse orkest qua kleurnuance en precisie een slag beter is dan dat van Lyon is even helder als dat Karajan zeker in dit repertoire de betere dirigent is, maar op dit (hoge) niveau is dat zeker geen schande. Wang ontpopt zich als een uitstekende instrumentalist al karakteriseert hij zijn rol iets minder dan bijvoorbeeld Fournier, Rostropovitsj of Tortelier. De brede glimlach, waar deze muziek óók om vraagt, wordt door Wang enigszins onderbelicht, maar nuchter is zijn aanpak zeker niet en is wel degelijk sprake van een boeiende lezing. Vaak komt uit de nuance het verschil het beste tot uitdrukking. Anders dan de zo duidelijk afgekaderde Laatromantiek waarin de muziek van Richard Strauss zich beweegt, ligt dat bij Jacques Ibert gecompliceerder, laverend tussen het neoklassieke en het impressionisme, met al even markante uitstapjes naar het modernisme en de Laatromantiek. Er is bovendien de virtuoze toets en het kleurrijke picturale, twee eigenschappen die zijn muziek een onweerstaanbare aantrekkingskracht verlenen. De vierdelige orkestsuite Le Chevalier errantl (de dolende ridder), eveneens naar Cervantes Don Quichot, stelde Ibert samen uit zijn gelijknamige, bijna een uur durende, ballet voor koor, orkest en twee vertellers, een 'choreodrama', gecomponeerd in opdracht van choreografe en kunstmecenas Ida Rubinstein. Het succes van Iberts balletmuziek Diane de Poitiers lag haar nog vers in het geheugen en dus lag een nieuwe opdracht voor hem in het verschiet. Ook andere componisten heeft zij opdrachten verstrekt, gedreven door haar haarscherpe oordeel over en verwachting van artistieke kwaliteit. Het heeft ware meesterwerken opgeleverd, waaronder Ravels Bolero, Honeggers Jeanne d'Arc au bûcher en Stravinsky's Perséphone. Het 'choreodrama', dat medio jaren dertig van de vorige eeuw het licht zag, was het klinkende resultaat van Iberts intensieve samenwerking met de auteur Alexandre Arnoux. Al in diezelfde tijd had Ibert de orkestsuite gepland, die hij in 1952 nog aan een uitvoerige revisie onderwierp en die als zodanig op dit album vertegenwoordigd is. Het mag enige verbazing wekken dat ondanks het veelkleurige raffinement Le chevalier errant op het podium en in de studio zowel in de volledige als in de suiteversie (de vier deeltjes daarvan spreken voor zich: 1. Les Moulins; 2. Danse des Galériens; 3. L'Âge d'Or; 4. Les Comédiens - Finale) in de schaduw van Strauss' Don Quixote is blijven staan, Dat zijn zo van die ongerijmdheden waarmee (ook) het muziekbedrijf is overladen. Dat Karajan naar Iberts meesterwerk nooit een vinger heeft willen uitsteken is op de keper beschouwd eigenlijk net zo verbazingwekkend: het zou alleen al qua brille een waar kolfje naar zowel zijn hand als dan van het orkest zijn geweest. Die brille horen we gelukkig terug in deze nieuwe uitvoering, die stilistisch met veel finesse, warm en verfijnd uit de luidsprekers komt. De betoverende en facetrijke orkestklank is als weerspiegeling van deze kostelijke partituur zozeer in deze zowel heldere als sonore opname verankerd dat het mij deed verlangen naar de complete versie door dit orkest onder deze dirigent. Wel jammer dat we door dit Nederlandse label niet of nauwelijks nog op sacd's worden getrakteerd. Een echt gemis, al zijn er op nativedsd.com alternatieve formaten te vinden in verschillende resoluties. index |
|