CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2019 |
Vorige maand besprak collega Paul Korenhof de uitvoering van Debussy's Pelléas et Mélisande bij DNO. Het betrof de voorstelling van 5 juni (klik hier voor de recensie). De muzikale leiding was in handen van de Franse dirigent Stéphane Denève met in de orkestbak het Koninklijk Concertgebouworkest. Treffend was Korenhofs conclusie dat er weliswaar een 'klankrijke en oergezonde orkestpartij' werd neergezet, maar dat 'de muzikale sfeer te wensen overliet'. Hoe anders ging het er bijna een jaar eerder aan toe in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw. Hetzelfde orkest, dezelfde dirigent, maar nu met een geheel ander werk: Arthur Honeggers Jeanne d'Arc au bûcher, een dramatisch oratorium gecomponeerd in 1935/1944. Om gelijk maar een mogelijk misverstand uit de weg te ruimen: Honegger was geen Fransman, maar een Zwitser, zij het uit het Franstalige deel van Zwitserland en lid van de bekende, in Parijs gewortelde 'Groupe des Six', waar ook Georges Auric, Louis Durey, Darius Milhaud, Francis Poulenc en Germaine Tailleferre (de enige vrouw in het gezelschap) deel van uitmaakten. Hij werkte een groot deel van zijn leven in Parijs en stierf er ook, op 27 november 1955, 63 jaar oud. Hoewel het opus te boek staat als een dramatisch oratorium heeft het alle eigenschappen in huis van een grote literair gevoede compositie waarvan de verschillende scènes een duidelijk filmisch karakter dragen. Zo verwonderlijk is dat overigens niet: Honegger was met het genre door en door vertrouwd, hij herkende op slag de naar muziek te vertalen filmische elementen in het verhaal en wist hij het muzische effect van de flashback op uiterst inventieve en vaak ook zeer verrassende wijze toe te passen, daarbij uiteraard geholpen door het geraffineerd uitgewerkte libretto van Paul Claudel. Het opus zou waarschijnlijk nooit zijn ontstaan zonder de sterke invloed van de Russische danseres, actrice en kunstmecenas Ida Lvovna Rubinstein. Zij was het immers die Honegger de - goed betaalde - opdracht tot het componeren van het werk gaf. Ze gold als een fenomeen en had van 1909 tot 1911 deel uitgemaakt van Diaghilevs prestigieuze Les Ballets Russes om vervolgens een andere weg op te gaan en zelf een eigen balletgezelschap op te richten. Daar hoorden ook compositieopdrachten bij die Rubinstein uit haar eigen zak riant honoreerde. Een goed voorbeeld daarvan is de wereldbekende Boléro van Maurice Ravel die zonder Rubinstein nooit zou zijn ontstaan. Jeanne d'Arc beleefde de première op 12 mei 1938 in Bazel, met Rubinstein zelf in de rol van de protagoniste en Jean Périer als Frère Dominque. De dirigent was niemand minder dan een andere kunstmecenas: Paul Sacher. Het deels gezongen en gesproken drama richt zich op de laatste minuten van Jeanne's aardse bestaan, waarin zij in flashbacks haar leven aan zich voorbij laat trekken. Het drama culmineert in de uiterst wrange slotscène, met daarin centraal haar aanstaande vuurdood op de brandstapel ('die verschrikkelijke vlam zal mijn bruidsjapon zijn'), daarin begeleid door de stem van God, hier gesymboliseerd door de schrille, glijdende tonen van de ondes martenot. Muziek die door merg en been gaat, maar ook de ziel diep beroert door haar steeds weer wisselende kleuren en talrijke stilistische vermommingen, in dit zo bijzondere mengsel van oratorium en opera. Maar tegelijkertijd is het muziek die het eigenlijk niet zonder beeld kan stellen, zo ook is geconcipieerd, een optie die de cd helaas niet kan bieden. Al kan aan de hand van uitsluitend de diep inkervende muziek en de niets verhullende tekst Jeanne's ondergang en marteldood op de voet worden gevolgd en meebeleefd. Toch is het wel een gemiste kans, want wie - ondanks de beperkte mogelijkheden in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw - de ingenieuze mise-en-espace van Caecilia Thunnissen heeft ondergaan weet in ieder geval wat op de cd wordt gemist. Had het anders gekund? Het zal mogelijk een geldkwestie zijn geweest, maar dat had de uitdaging er zeker niet minder om hebben gemaakt: het door de vakmensen van Polycast verzorgde videobeeld en het door eveneens de vakmensen van Polyhymnia verzorgde geluidsbeeld. Het zou ongetwijfeld een schitterende visuele en auditieve productie zijn geworden, maar zoals gezegd moeten we het doen met uitsluitend het geluid dat dankzij producer en opnametechnicus Everett Porter een waar kunstwerk heeft opgeleverd dat volkomen recht doet aan deze topprestatie van solisten, acteurs, koren en orkest. En dan te bedenken dat deze ronduit spectaculaire uitvoering voor het KCO een heuse première betekende: het orkest had het werk, hoe vreemd het ook mag klinken, nog niet eerder gespeeld. Mogelijk is dit te verklaren uit het feit dat er bij een dergelijke productie nogal wat komt kijken: vijf zangers, vier acteurs twee koren en een volbezet symfonieorkest. Terwijl het werk zelf door zijn nogal vreemdsoortige amalgaam nog steeds geen grote populariteit geniet. Geen wonder dat de beide uitvoeringen (op 27 en 28 september 2018) alleen konden worden gerealiseerd met behulp van een donatie door KCO's 'Freundeskreis Schweiz'. De luisteraar wordt vergast op een musiceren en acteren op het scherp van de snede en met veel afwisseling, al zal de door Honegger losjes aan elkaar genaaide stilistische lappendeken en de menigmaal wel erg burleske tableaus voor menigeen misschien net een brug te ver zijn. Goede smaak en kitsch liggen soms erg dicht bij elkaar. Vroomheid naast scherts, verheven mystiek naast platvloersheid, het kan allemaal in dit werk. Al zijn er wel de solisten en acteurs uit het topsegment en de formidabele bijdragen van de beide koren en het orkest voor nodig om de heftige contrasten niet alleen het volle pond te geven, maar ze ook tot een boeiend geheel aaneen te smeden. Het goede nieuws is dat dit met vlag en wimpel gelukt. Een apart compliment past daarbij voor Stéphane Denève die deze complexe partituur 'hautnah' wist te realiseren en voor het door Wiecher Mandemaker geleide Rotterdam Symphony Chorus en het door Wilma ten Wolde geleide Nationaal Kinderkoor die werkelijk moeiteloos door het muzikale hellevuur zijn gegaan. Voor zover ik weet was dit hun eerste samenwerking met het orkest en het resultaat is dusdanig dat dit duidelijk naar (veel) meer smaakt. Het is slechts weinig koren gegeven: excelleren op het niveau van Cappella Amsterdam. index |
|