![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2005
|
Beethoven: Pianosonate nr. 18 in Es, op. 31 nr. 3; Pianoconcert nr. 4 in G, op. 58. Clara Haskil (piano). Wiener Symphoniker o.l.v. Herbert von Karajan. Tahra TAH 483 • 59' • (mono, 1952)
De grote Roemeense pianiste Clara Haskil was 57 toen zij in Wenen op 25 en 26 oktober 1952 met Karajan Beethovens Vierde pianoconcert speelde. Na een fatale val op het station van Brussel overleed zij acht jaar later, op 7 december 1960. Daarmee kwam een einde aan een eigenlijk pas laat op gang gekomen carrière van een pianiste wier interpretatieve inzichten en pianistieke finesse ook nog vandaag de dag grote indruk maken. Haar docenten, waaronder Richard Robert (de latere leraar van Rudolf Serkin) en Alfred Cortot waren diep onder de indruk van haar spel, maar ook de directeur van het Parijse conservatorium, Gabriel Fauré, was bijzonder ingenomen met deze vlijtige en inspirerende studente 'die als geen ander Mozart vertolkte'. Anton Door, bevriend geweest met Brahms en Joachim, kwalificeerde haar als 'ein wahres Wunder'. In 1910 verliet zij als 15-jarige het conservatorium maar niet nadat zij uit handen van een zeer kritische jury, bestaande uit onder anderen Fauré, Enescu, Moszkowski en Pugno, de eerste prijs in ontvangst mocht nemen. Drie jaar later begonnen gezondheidsproblemen haar parten te spelen. Nadat was vastgesteld dat zij aan scoliose (zijwaartse verdraaiing van de wervelkolom) leed moest Clara niet minder dan vier jaar lang in een gipskorset dat haar ook belette om te studeren. Pas in 1921 verscheen zij weer op het concertpodium en ondernam zij concertreizen naar onder andere de V.S. (1924) en Engeland (1926). In 1927 was zij wederom in Amerika en speelde zij soloconcerten onder leiding van Leopold Stokowski. Daarna volgden Beethovens vioolsonates met de violist Ysaÿe. Van 1927 tot 1940 woonde Haskil in Parijs en ontving zij weliswaar regelmatig concertaanbiedingen, maar het grote succes bleef toch uit. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat haar onopgesmukte, wars van opgelegde virtuositeit gekenmerkte spel bij het grote publiek nog niet aansloeg. Een klavierleeuw was zij allerminst maar haar soevereine vertolkingen hadden wèl een grote diepgang en gaf zij steeds weer blijk van haar grote respect voor de partituur. Niet de vertolker kwam op de eerste plaats, maar de muziek zelf gold als het enige ware uitgangspunt. Als dochter van joodse ouders vluchtte Haskil uit Parijs nadat de Duitsers Zuid-Frankrijk hadden bezet. Een avontuurlijke reis bracht haar naar het neutrale Zwitserland, maar geplaagd door aanhoudend zware migraineaanvallen en afnemend gezichtsvermogen moest zij medische hulp zoeken. De diagnose luidde een tumor die op de oogzenuw drukte en een spoedoperatie werd noodzakelijk geacht. Een joodse chirurg werd uit Parijs gesmokkeld om de ingreep te verrichten. Drie maanden later was Haskil alweer in staat om concertverplichtingen aan te gaan. De echte doorbraak kwam echter pas in 1949 nadat een Nederlandse impresario dusdanig in de ban van haar spel was gekomen dat hij ter plekke drie concerttournees in ons land organiseerde en de enthousiaste bijval al snel ook buiten onze landsgrenzen bekend werd. Dirigenten en instrumentalisten bewaarden aan de samenwerking met Haskil de beste herinneringen, zoals Giulini, Sacher, Paumgartner, Marketvitch, Schuricht, Ansermet, Van Otterloo, Fricsay en Grumiaux (Beethoven- en Mozart-sonates op het Philips-label). Wellicht was Haskil in haar Mozart-vertolkingen superieur. Dat was althans de mening van haar Roemeense collega Dinu Lipatti en het kan niet anders dan dat zijn bewondering vooral moet zijn uitgegaan naar de zeldzame mengeling van dramatische spontaniteit en expressief-bedrukte sereniteit, het wonderlijke en daarbij vaak vederlichte spel van licht en schaduw waardoor Haskil zich vooral in de grote Mozart-concerten KV 271, 459, 466 en 488 wist te onderscheiden. Het onttrekt zich aan begripsomschrijvingen als toucher, toonkleuring of dynamische differentiatie en het ontstijgt elementaire begrippen als vreugde en tragiek. Haskil creëerde unieke sfeerbeelden die indruk maken en zich in een tijdloos vacuüm lijken te bewegen, zoals in haar onvergetelijke vertolking van Scarlatti's sonate in b-klein, L 87 (Philips 442.636-2). Maar we horen het ook hier weer in de momenten van sobere contemplatie in Bachs Toccata in e-klein. In haar lezing van Beethovens Vierde pianoconcert domineren diepgang, intensiteit en lyriek, er wordt fraai gearticuleerd, het is ritmisch precies, dynamisch tot in de kleinste details uitgewerkt en met een alles overheersende frisheid die weldadig aandoet. Het andante biedt nu eens niet de overtrokken contrasten tussen piano en orkest, maar worden de dialogen daarin organisch vormgegeven waardoor het naadloos aansluit bij de beide hoekdelen. Karajan begeleidt alert, profileert scherp, egaliseert de contrasten niet (zoals hij veel later wel zou doen) en geeft Haskil volop de ruimte. Karajans dirigeerstijl in dit concert heel veel weg van de wijze waarop hij met het Philharmonia Orchestra de Beethoven-symfonieën voor EMI vastlegde. De (mono) live-opnamen (München, 21 mei 1952 en Wenen, 25/26 oktober 1952) werden digitaal opgeknapt en dat is goed te horen. Kortom, dit is een belangrijke uitgave voor iedereen die deze muziek én de nalatenschap van Clara Haskil een warm hart toedraagt. index |