CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2024

Händel: Neun deutsche Arien HWV 202-210: 1. Künft'ger Zeiten eitler Kummer - 2. Das zitternde Glänzen der spielenden Wellen - 3. Süßer Blumen Ambraflocken - 4. Süße Stille - 5. Singe, Seele, Gott zum Preise - 6. Meine Seele hört im Sehen - 7. Die ihr aus dunklen Grüften den eitlen Mammon grabt - 8. In den angenehmen Büschen - 9. Flammende Rose, Zierde der Erden

Vivaldi: Triosonate in g, RV 63 (bew. voor blokfluit en viool)

Daniel Sæther (countertenor), Ensemble C4
LAWO LWC 1269 • 56' •
Opname: maart & april 2023, Jar Kerk, Bærum (N)

 

De teksten van Händels Neun deutsche Arien stammen van Barthold Heinrich Brockes (1680-1747), een belangrijke lyricus tijdens de Verlichting. Brockes was toen niet alleen voor Händel een inspiratiebron, maar ook voor een groot aantal andere Duitse componisten. Zelfs de librettist Christian Friedrich Henrici, meer bekend als Picander en onder meer librettist van Bachs Matthäus-Passion, had voor Brockes grote bewondering.

Händel moet de dichter voor het eerst hebben leren kennen in Halle of anders in Hamburg. De Brockes-Passion uit 1716 componeerde hij – de titel zegt het al – naar het libretto van Brockes. En hij was bepaald niet de enige, met o.a. Reinhard Keiser (1712), Georg Philipp Telemann (1716), Johann Mattheson (1718), Johann Friedrich Fasch (1723) en Gottfried Heinrich Stölzel (1725) .

De negen aria's ontstonden mogelijk eerst enige jaren later, maar anders dan gebruikelijk heeft publicatie ervan nooit plaatsgevonden en ontbreekt enige aanwijzing dat ze toen ooit zijn uitgevoerd. Mogelijk waren ze uitsluitend voor eigen gebruik bestemd of was het Brockes die hem ertoe aanzette?

De door Händel gebruikte ariateksten vinden we terug in Irdisches Vergnügen in Gott, een van Brockes negen dichtbundels die tussen 1721 en 1748 in druk verschenen. Het zijn teksten zonder veel pretentie, al zal dat voor de gevierde componist weinig hebben uitgemaakt: Händel behoorde tot het gilde toondichters dat van iedere tekst veel wist te maken, er genoeg inspiratie uit wist te putten. Dat bevestigde Brockes zelf in 1727: dat Händel zijn teksten op buitengewone wijze op muziek wist te zetten. Ook wie vandaag de dag luistert zal inderdaad door Händels onvervalste meesterschap in ook dit genre worden getroffen. Zelfs in die mate dat de gedateerdheid van de religieus getinte teksten daarbij in het niet valt.

Het manuscript is ongedateerd, maar wel onmiskenbaar van Händels hand. Of dat eveneens geldt voor de later aangebrachte correcties kan niet met zekerheid worden vastgesteld, al ligt het wel voor de hand. Immers, de aria's werden niet tijdens Händels leven gepubliceerd en niemand die er behoudens Brockes weet van zal hebben gehad. De eerste gedrukte uitgave verscheen pas in 1921, waarbij de titel Neun deutsche Arien werd geïntroduceerd.

De aria's zijn, afgezien van dezelfde dichter die aan de wieg ervan stond, niet aan elkaar verwant en gezet voor onbekende zangstem, obbligato melodie-instrument en basso continuo. Tegenwoordig is het gebruikelijk om de solorol aan de sopraan toe te vertrouwen, zij het afhankelijk van het na te streven affect, afwisselend begeleid door viool, hobo en fluit (traverso of blokfluit). Zoals bij veel barokmuziek is het aan de uitvoerenden om het instrumentarium te bepalen. Op dit album worden de aria's gezongen door een countertenor, afwisselend begeleid door blokfluit, viool en viola da gamba. Wat mij betreft een uitstekende keuze, en zeker in het licht van de uitmuntend presterende Daniel Sæther.

Alle aria's heeft Händel in de da capo vorm gevat, de meest gebruikelijke in achttiende-eeuwse aria's in Italiaanse cantates en opera's. Al valt er hier wel één uitzondering te registreren: de aria In den angemengen Büschen, die niet drie- maar tweedelig is gestructureerd. Het zal overigens geen verbazing wekken dat het door Händel gehanteerde A-B-A vormschema overeenkomt met dat van zijn ruim zeventig seculiere Italiaanse solocantates. Hij heeft zelfs leentjebuur gespeeld: de beide aria's Künft'ger Zeiten en Flammende Rose zijn thematisch sterk verwant aan die in de Italiaanse solocantates Sento là che ristretto en La bianca rosa. Dan is er de melodie in Die ihr aus dunklen Grüften die nauwelijks afwijkt van de aria Forte e lieto a morte andrei uit Tamerlano. La bianca rosa speelt eveneens een rol in Tamerlano, de aria Bella Asteria.

Ik memoreerde het reeds: wat de aanleiding is geweest tot het componeren van deze Neun deutsche Arien is onbekend gebleven. Gedacht wordt aan eigen gebruik of om er Brockes plezier mee te doen. Musicologisch onderzoek heeft wel aannemelijk gemaakt dat ze werden gecomponeerd rond 1724, gebaseerd op zowel het papieronderzoek als in meer algemene zin de melodisch-thematische overeenkomsten met de opera's Giulio Cesare en Rosalinda, beide daterend van 1724.

Wat wel vaststaat is dat de negen aria's niet later dan 1727 zijn ontstaan. Dit op grond van een brief van een in Hamburg gevestigde literator, waarin te lezen valt dat ‘de wereldberoemde virtuoos Hendel (sic) ze Brockes' gedichten) op buitengewone wijze op muziek heeft gezet'. Wat echter geen eenduidig antwoord geeft op de vraag op grond waarvan een in die tijd uiterst succesvolle, in Londen gevestigde operacomponist zich überhaupt heeft beziggehouden met negen Duitstalige aria's.

Vivaldi's Triosonate in g, RV 63, de twaalfde en tevens laatste van de set voor twee violen en basso continuo (1705), gaat hier in de bewerking voor blokfluit en viool. Het is niet vreemd dat het ensemble voor deze sonate heeft gekozen, want daarin is een reeks kleurrijke variaties opgenomen op het bekende La Follia, de folkloristische, opzwepende dans die een groot deel van het barokke Europa veroverde en door menige componist als zodanig werd gebruikt. Het thema, al dan niet in variatievorm, werd gebruikt door o.a. Arcangelo Corelli, Alessandro Scarlatti, Johann Sebastian Bach (in zijn Bauernkantate) en diens zoon Carl Philipp Emanuel, Francesco Geminiani, Marin Marais en in 1931 door Sergej Rachmaninov in diens Corelli-variaties.

Het in Oslo gevestigde Ensemble C4 musiceert in wisselende bezetting, met als de drie vaste leden de reeds genoemde countertenor Sagstuen Sæther, de blokfluitiste Caroline Eidsten en de violiste Ingrod Økland, met voor dit album daaraan toegevoegd de freelancers Jadran Duncomb (barokluit en teorbe), Henrikke G. Rynning (viola da gamba), Kate Hearne (cello) en Christian Kjos (klavecimbel en orgel).

Afgaande op de grote speltechnische kwaliteiten en de vele lovende kritieken die het gehele ensemble ten deel vallen, naast het feit dat het al bijna twee decennia zeer actief is in het concertbedrijf, wekt het op zijn minst enige verbazing dat eerst onlangs dit debuutalbum is verschenen, met daaraan toegevoegd dat dit zeker naar meer smaakt. Al is de tijd lang en breed voorbij dat opnamen het door de bank genomen zonder sponsoring kunnen stellen. Dat geldt ook voor deze uitgave, die tot stand kwam mede dankzij een bijdrage van meerdere fondsen, waaronder het Noorse cultuurfonds.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links