CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2008
|
Deze glanzende co-productie met het Théâtre de la Monnaie ofwel de (Koninklijke) Muntschouwburg in Brussel is samengesteld uit een aantal live- en studio-opnamen van april 2008. Zoals het uit de luidsprekers komt is het ronduit verbluffend. Händel heeft het zijn zangers zeker niet gemakkelijk gemaakt. Afgezien van de al buitengewoon lastige 'kale' noten, zijn er de ronduit hondsmoeilijke, vrije versieringen die zelfs voor de meest geoefenden steeds weer een ware krachttoer betekenen. Met dan in het achterhoofd dat de expressie, de uitdrukking van de tekst in de muziek, volkomen overeind dient te blijven. De countertenor en de altus (in dit geval dus de mezzo) hebben in het theater of in de concertzaal geen andere middelen dan de eigen stem om daaraan gestalte te geven. Het vibrato mag daarbij zeker niet als hulpmiddel worden gebruikt om nét even boven de rand uit te komen, dat laatste zetje te geven. Onlangs zag en hoorde ik weer eens de countertenor Andreas Scholl in de Doelen, met een Händel-programma. Een prachtige stem, technisch volkomen toegerust voor het barokrepertoire, maar hij moest zich letterlijk in bochten wringen om zowel technisch als interpretatief een echte 'performance' neer te zetten. Voor de mezzo geldt dat in Händel - al dient dan te worden getransponeerd - het hoge en het lage register even belangrijk is als het (gemakkelijker) middenregister en dat binnen dat gehele discours sprake dient te zijn van optimale kleuring, van drama tot lyriek, van uitbundige coloratura tot over meerdere maten zich uitstrekkend legato (beluistert u maar 'Crude furie degl'orridi abissi' uit Serse, direct gevolgd door 'Dolce riposo' uit Teseo. Dan zijn er de moeiteloze plaatsing van trillers en voorslagen, het soortelijk gewicht van iedere appoggiatura, de uitgekristalliseerde melodische wendingen, de smaakvolle portamenti, die vaak niet meer dan een paar noten bestrijken, de manier waarop zij gebruik maak van haar gevarieerde kleuringsmogelijkheden in het midden- en lage register. DiDonato kan dat allemaal, niet alleen in de studio, maar ook op het toneel. De directie van Rousset is feilloos. Zijn enorme ervaring met zangstemmen komt hier optimaal tot zijn recht; hij geeft DiDonato alle ruimte om te fraseren, geeft instrumentale steun aan haar ademtechniek en is ook qua ritmiek een eersteklas 'Handelian'. Orkest en mezzzo trekken ook in termen van stilistisch stijlbesef gelijkwaardig met elkaar op. Een operarecital is natuurlijk iets geheel anders dan een volledige opera, die in de tijd wordt opgebouwd vanuit recitatieven, monologen en dialogen. In een recital ontbreekt nu eenmaal de actie en interactie zoals die uit het (volledige) libretto voortvloeit. De dramatiek en lyriek moet vrijwel uit het niets worden ontwikkeld, zonder dat van een dóórontwikkeling sprake kan zijn. Met dergelijke beperkingen is DiDonato volkomen vertrouwd en weet ze er perfect mee om te gaan.Daarmee treedt ze in de voetsporen van haar grote voorgangers. De waanzinscènes lijken uit haar tenen te komen, vol overgave trekt ze alle denkbare registers open, verzengend en fel, de lijdensweg gaat door merg en been. Het zijn geen hersenschimmen, maar gruwelijke gestalten die zich over haar buigen, met huiveringwekkende kracht ten tonele gevoerd. Treffend is de bijzonder geslaagde balans tussen zangstem en de ('authentieke') orkestbegeleiding, zoals in 'Morirò, ma vendicata' uit Teseo, waarin de lange noten van de fonkelende mezzo als in een adem overgaan in de schitterende hoboklank van Josep Domenech. Strijkers, houtblazers, trompet en klavecimbel staan er puntgaaf op. index |
|