CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2013

 

 

Graun: Osteroratorium (Paasoratorium)

Nina Koufochristou (sopraan), Dagmar Saskova (alt), Jan Kobow (tenor), Andreas Wolf (bas), Kölner Akademie o.l.v. Michael Alexander Willens

CPO 777 794-2 • 64' •

Opname: november 2012, Deutschlandfunk Kammermusiksaal, Keulen


Er zijn nogal wat barokcomponisten uit het tweede en zelfs derde echelon die - weliswaar minder bekend - uitstekende muziek hebben geschreven. Tot die categorie behoort ook de Pruisische 'Hofkapellmeister' Carl Heinrich Graun (1703-1759), die samen met Johann Adolf Hasse sterk heeft bijgedragen aan de verbreiding van de opera in Duitsland en die met zijn passiecantate 'Der Tod Jesu' zoveel succes had dat het al spoedig zijn andere werk in de schaduw stelde. Na zijn dood raakte zijn muziek geleidelijk aan zelfs in de vergetelheid en kreeg zij pas in het laatste paar decennia weer - zij het enigszins schoorvoetend - een welverdiende plaats op de muzieklessenaars van de diverse barokensembles. 'Der Tod Jesu' werd echter tot het einde van de negentiende eeuw vooral in Duitsland in de lijdenstijd nog regelmatig uitgevoerd. Inmiddels telt Graun dus weer mee, getuige ook zijn naam op de programma's van speciaal aan de barokmuziek gewijde festivals en andere evenementen. Onder andere in de 'Bachstad' Leipzig kom ik zijn zowel vocale als instrumentale composities regelmatig tegen.

Wanneer het Osteroratorium is ontstaan weten we niet. Vooralsnog wijzen de meeste bronnen op het ontstaan van het werk in Braunschweig, rond 1725 en niet, zoals eerder werd aangenomen, in Dresden. Ook in musicologisch opzicht ligt Braunschweig voor de hand: het Osteroratorium kent - zeker vergeleken met Grauns sobere 'Spätstil' - een aanmerkelijk rijkere, geraffineerd aangelegde, melodische aankleding en staat ook qua kleurrijke instrumentatie dichtbij het Weihnachtsoratorium en de grote passiemuziek 'Kommt her und schaut', werken die binnen de kaders van Grauns late stijl onmogelijk zouden zijn geweest en alleen al daarom door vrijwel alle musicologen aan Grauns 'vroege' periode in Braunschweig worden toegewezen.

Grauns Osteroratorium is in vier delen (cantates) geconcipieerd en bestemd voor uitvoering tijdens het triduüm, te weten Witte Donderdag (de avond van het laatste avondmaal), Goede Vrijdag (gevangenneming, kruisiging en dood), Paaszondag (opstanding), alsmede de eerste zondag na Pasen (Quasimodogeniti). Uit de coherente structuur van iedere cantate (de vierde en tevens laatste cantate is overigens aanmerkelijk korter dan de drie voorafgaande, wat erop duidt dat Graun aan de betekenis van de eerste zondag na Pasen minder belang hechtte) kan worden opgemaakt dat het niet zijn bedoeling was dat ze als vierdelig oratorium werden uitgevoerd. Dat kan tevens van de opzet van de koren worden afgeleid, maar er kan werkelijk niets op tegen zijn om het werk als een geheel uit te voeren: de individuele vormgeving van iedere cantate doet geen afbreuk aan de samenhang binnen het geheel. Deze op de historiserende uitvoeringspraktijk gestoelde uitvoering onder leiding van barokspecialist Michael Alexander Willens bewijst dat ook. Met uitstekend presterende solisten (jammer alleen dat de componist in de eerste twee delen geen rol heeft weggelegd voor de sopraan), koor en instrumentaal ensemble mag het Osteroratorium van Graun zich in een (ver)late renaissance verheugen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links