CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2020 |
Op 31 januari viert de Amerikaanse componist Philip Glass zijn 83ste verjaardag. De avond ervoor, op 30 januari (dat is vandaag) wordt er in de Melkweg in Amsterdam een feestje gehouden waarbij onder meer het nieuwe album 'Musical Offerings' voor het eerst wordt gepresenteerd, met daarnaast een concert door de Nederlandse pianist Feico Deutekom, die op deze cd een aantal stukken van Glass, waaronder ook een aantal van Deutekoms eigen bewerkingen, uitvoert. Het nieuwe album kwam tot stand in nauwe samenwerking met de componist en wordt op 1 februari officieel uitgebracht op Glass' eigen label: Orange Mountain Music. De muziek van Philip Glass heeft in ons land een vrij lange receptiegeschiedenis die teruggaat tot 1975, toen in juni het Philip Glass Ensemble uit New York voor het eerst zijn opwachting maakte in het Amsterdamse Concertgebouw in het kader van het Holland Festival. De precieze datum weet ik niet meer, maar wel dat ik erbij was en dat de zaal voor het merendeel gevuld was met jonge mensen. Na afloop waren er uitsluitend enthousiaste reacties: de muziek was bij het publiek 'goed gevallen'. 'Minimal music' in een mengeling van westerse en oosterse klanken, met hier en daar nog een stevige snuf Amerikaanse jazz en - feitelijk eveneens 'minimal' - een vleugje Erik Satie. Een ware smeltkroes van stijlen die zich echter vrij gemakkelijk liet identificeren en door het 'minimale' karakter van de muziek nergens echt uit de toon viel; wat bij een complexe gelaagdheid bepaald anders zou zijn uitgepakt. Sindsdien bleek de opmars van deze minimal music - en niet van Glass alleen - niet meer te stuiten, waarbij het wel verleidelijk is om het zowel in de media als door muzikanten en componisten opgeklopte belang van dit genre ietwat te temperen. Een nuchtere blik kan dan wonderen doen. Ik geef het grif toe: de belangstelling ervoor staat of valt met een juiste luisterinstelling. Of anders gezegd: wie niet over de voor deze muziek 'geschikte antenne' beschikt zal haar ervaren als saai, misschien zelfs wel uitgesproken vervelend of nog erger: irritant. Anderen zal het waarschijnlijk niet of nauwelijks opvallen dat in deze muziek slechts weinig gebeurt. Dat er van een goed herkenbare ontwikkeling (zoals we die van de 'serieuze' westerse muziek kennen) geen sprake is en dat de contrasten ver te zoeken te zijn. Toen, in Amsterdam leek het op het podium heel wat: veel elektronische orgels, fluiten, saxofoons, een aparte 'geluidsman aan de knoppen, een groot aantal mammoetversterkers en dito reuzenluidsprekers. En zo klonk het ook: naar 'heel watt', want er waren heel veel watts die het gehoor van het publiek in hoge mate tergden. Ik ging in ieder geval met fluitende oren de zaal uit en zelfs een dag later had ik er nog behoorlijk last van. Het leek qua geluidsdruk zo ongeveer op mijn eerste kennismaking met 'De Staat' van Louis Andriessen: geen kakofonie in de bekende betekenis van het woord, maar wel een uiterst luidruchtig, zo niet meedogenloos 'klanklandschap' van (toen!) ongekende proporties. Waarbij het al gelijk opviel dat Glass niet veel ophad met contrastwerking (het ontbreken ervan zou een belangrijk onderdeel van zijn receptuur blijken te zijn). En dat bleek daar in Amsterdam niet alleen uit het zich nauwelijks wijzigend, vooral extreem hoge geluidsniveau. Het is een nogal merkwaardige paradox: doordat er in deze muziek zo weinig gebeurt, lijkt er plotsklaps, zomaar uit het ogenschijnlijke niets, juist veel te gebeuren. Het meandert maar voort, totdat het constante door een minieme verschuiving (toonhoogte, harmonie, maatverdeling, stemvoering) plaats moet maken. Minimaal, maar door dat langdurige voortkabbelen des te opvallender. Het werkt dan bijna als een verademing, in de trant van hè hè, eindelijk iets anders. Niet te vaak, want het hypnotische karakter moet eerder worden versterkt dan verzwakt. Muziek idie rustgevend, ja zelfs verdovend is en waarbij het tijdselement lijkt te zijn weggevallen. Ik vergelijk het enigszins met het voortdurend staren naar een brandende open haard, wat ik als kind vaak deed: als gebiologeerd kijken naar de vlammen die steeds weer een andere gedaante aannamen, maar feitelijk hetzelfde bleven. Het is een uiterst passieve manier van luisteren die iets oproept van een warm bad, van rustige golvingen, van een zacht en vooral rustiek voortkabbelen. Alleen het geluidsniveau kan dat beeld tot 'aardse' proporties terugbrengen, al went ook dat snel. Als Sigmund Freud nu had geleefd zou hij misschien niet de divan maar de muziek van o.a. Glass als belangrijk hulpmiddel hebben gekozen... Glass heeft sinds die jaren zeventig uiteraard nieuwe lessen geleerd. Hij heeft zijn compositorische modellen aangepast, zij het dat hij vasthield aan het dwangmatige van zijn muziek. Hij was ook intelligent genoeg om te beseffen dat stilte niet alleen een belangrijk element in de muziekbeleving vormt, maar er zelfs actief deel van uitmaakt (zoals Bruckner dat een eeuw eerder al had ontdekt en toegepast). Glass heeft in de loop der jaren ook duidelijk gewerkt aan een grotere verfijning van het klankpalet zonder het meditatieve karakter ervan los te laten. Er was ook zijn erkenning dat uitgebreide inzet van elektronica niet per se een veelzijdiger klankpatroon opleverde. Misschien heeft hij, wat dit laatste betreft, ook zo het een en ander opgestoken van Steve Reich, een aanmerkelijk fijnmaziger componist. Je hoeft geen snob te zijn om minimal music in het algemeen met een stevige korrel zout te nemen, de betekenis ervan te minimaliseren. Wat niet wegneemt dat miljoenen op deze aardbol er dol op zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de talloze filmpjes op YouTube en - om mij tot ons land te beperken - de zich in een groot publiek succes wentelende minimalistische klanken van Simeon ten Holt (Canto Ostinato!), Joep Beving en Joep Franssens. Ten Holt had eerder schitterende muziek geschreven die, althans vergeleken met het succes van Canto Ostinato (het stuk groeide, in de meest uiteenlopende bezettingen, uit tot een regelrechte hit), vrijwel niemand was opgevallen. Het verklaart misschien ook wel het succes van de Letse componist Arvo Pärt, met in diens kielzog John Tavener (niet te verwarren met John Taverner) en Peteris Vasks. Het bleek voor menigeen een openbaring: hoe 'aangenaam' kon eigentijdse muziek klinken! Ludovico Einaudi bracht het in korte tijd zelfs tot multimiljonair. Deze Italiaan, eens leerling van niemand minder dan Karlheinz Stockhausen en Luciano Berio, wist met zijn niemendalletjes miljoenen aan zich te binden, wat hem uiteraard geen windeieren legde. Een onverklaarbaar fenomeen? De vraag is niet echt opportuun maar wel intrigerend: staan die minimalisten, onverschillig of het componisten dan wel uitvoerenden betreft, nu echt achter hun creaties of worden ze mede (ik durf niet te zeggen: helemaal) gedreven door de commercie? Dit soort muziek brengt immers veel meer in het laatje dan welk 'piepknor' stuk ook, terwijl de belangstelling voor atonale muziek op zijn zachtst gezegd matig is. Neem maar van mij aan dat er echt geen platina album uit de bus komt rollen als Lavinia Meijer een cd heeft volgespeeld met bewerkingen van muziek van Stockhausen. Ergo, er zal zelfs waarschijnlijk geld bij moeten. Terwijl het met Glass relatief gemakkelijk scoren is: de muziek is niet ingewikkeld, de techniek niet veeleisend en de kassa rinkelt al bij voorbaat vast en zeker. Ik ken al die wel of niet artistieke overwegingen niet die leiden tot een uitvoering of een opname. Ik hoef ze - evenals iedere andere muziekliefhebber - ook niet te kennen. Wie in de muziek is geïnteresseerd koopt het album of zelfs wel de bladmuziek. Dat geldt dus ook voor het nieuwe album 'Musical Offering'. De bewerkingen zijn uitstekend geslaagd en Feico Deutekom geeft de twaalf stukken, afgezet tegen hun beperkt soortelijk gewicht, muzikaal het volle pond en de Steinway D is door Jakko van der Heijden van Zefir Records voortreffelijk opgenomen. Niet alleen heeft deze Nederlandse pianist veel ervaring opgedaan met het pianowerk van Glass (zoals onder meer blijkt uit het eerder verschenen album 'Facades'), maar er spreekt ook autoriteit uit; niet in de laatste plaats door de inbreng van de componist zelf. De titel verwijst naar Bachs 'Musicalisches Opfer'. Het is goed bedoeld en ongetwijfeld met een stevige knipoog, maar over een vergelijking tussen beide hoef ik het uiteraard niet te hebben. Echter, dat had u ongetwijfeld al uit de teneur van dit artikel begrepen. index |
|