CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2009


 

Ginastera: Werken voor cello en piano (compl.)

Pampeana nr. 2 (Rapsodie voor cello en piano) op. 21 (1950) - Cinco canciones argentinas op. 10 (1943) (bewerkt voor cello en piano door Mark Kowoser) - Puneña nr. 2 op. 45 (Hommage à Paul Sacher) (1976) - Cellosonate op. 49 (1979).

Mark Kosower (cello), Jee-Won Oh (piano).

Naxos 8.570569 • 52' •


Alberto Ginastera (1916-1983) vermengde de Westerse muziekvormen zoals het de sonate, de variatievorm, het concert, het strijkkwartet en de opera met de Argentijnse inheemse folklore en creëerde daaruit een nieuwe muzikale symbiose die vooral wordt gekenmerkt door de scherp aangezette contrasten tussen motorisch gedreven melodische en harmonische levenenergie en bijna huiveringwekkende bewegingloosheid. Het is typerend voor de stijl van Ginastera dat hij zich niet zoals zijn beroemde tijdgenoot Ástor Piazzolla (1921-1992) vaak liet leiden door de levenslustige, erotiserende tango, maar door de elektriserende malambo, de roerige dans die het fysieke uithoudingsvermogen van de gauchos, tot het uiterste op de proef stelde. Bij Ginastera staan we midden in de pampa's, die onafzienbare boomloze vlakten in het Argentijnse achterland, met zijn in de tijd bevroren loomheid, alleen nog opgeschrikt door de rauwe vitaliteit van de cowboys die hun vee door het dorre landschap joegen.

Ginastera studeerde - dankzij een studiebeurs van de Guggenheim Foundation - van 1942 tot het einde van de oorlog bij de Amerikaanse componist Aaron Copland in Tanglewood (hij zou van grote invloed blijken op Ginastera's latere componeren). Na zijn terugkeer in Buenos Aires richtte Ginastera met een aantal collega's het Conservatorio de Música y Arte Escénico de La Plata op, gevolgd door een studiecentrum aan het Di Tella Instituut, dat zich voornamelijk bezig ging houden met het onderzoek naar de Latijns-Amerikaanse muziek.

In 1942 kreeg hij een studiebeurs van de Guggenheim Foundation en ging naar de VS om daar, op Tanglewood, bij Aaron Copland te gaan studeren, waar hij tot 1945 bleef. Copland zou grote invloed uitoefenen op Ginastera's componeren. Terug in Buenos Aires stichtte hij samen met andere Argentijnse componisten de Componisten Vereniging, het Conservatorio de Música y Arte Escénico de La Plata en het Latijn Amerikaanse Centrum voor hogere muziek studies aan het Di Tella Instituut te Buenos Aires.

Vanaf de jaren vijftig slopen allerlei avant-gardistische element in zijn muziek. Zo namen kwarttonen de plaats in van de klassieke tonaliteit en liet hij zich meevoeren op de schematische twaalftoonstechniek van de Tweede Weense School. Daardoor raakten de folkloristische invloeden meer en meer op de achtergrond, en werden zijn composities minder toegankelijk.

Bomarzo (1967) betekende een keerpunt in het leven van Ginastera. De in de Argentijnse pers breed uitgemeten schandalen en kritiek (de 'seksistische' opera werd zelfs van het repertoire gehaald) was al moeilijk te verdragen, maar hij verloor - door zijn voortdurende oppositie tegen het repressieve regiem - ook nog zijn positie als docent aan het conservatorium in Buenos Aires. Tot overmaat van ramp liep zijn huwelijk met Mercedes Ginastera (zij hadden twee kinderen) op de klippen. Van het componeren kwam niets meer terecht, hij was depressief en lusteloos. In 1969 viel zijn besluit om Argentinië te verlaten.

Het tij keerde echter toen hij verliefd werd op de Argentijnse celliste Aurora Nátola, met wie hij in 1971 in het huwelijk trad. Zijn was zijn muze die hem in staat stelde zijn derde opera Beatrix Cenci te voltooien, precies op tijd voor de première in het fonkelnieuwe Kennedy Center for the Performing Arts in Washington D.C.

 
  Alberto Ginastera (1916-1983)

Zijn internationale doorbraak kwam in het begin van de jaren vijftig, nadat Igor Marketvitch de eerste uitvoering had geleid van de voor kamerorkest gecomponeerde Variaciones concertantes, en vervolgens Antál Dorati het werk met groot succes in Minneapolis ten doop had gehouden. Een andere mijlpaal was het Eerste pianoconcert (1961), dat Ginastera in opdracht van de Koussevitzky Music Foundation in Boston had geschreven. Dan was er zijn opera Don Rodrigo die in 1964 in Buenos Aires zijn première beleefde en Ginastera ook als operacomponist op de wereldkaart zette.

Het is niet eenvoudig om Ginastera's ontwikkeling als componist scherp af te bakenen. Zelf vond hij dat altijd sprake was geweest van een voortdurende, creatieve evolutie, waarin de drang naar vernieuwing overheerste. Het is zeker zo dat hij zijn loopbaan begon als de componist van nationalistisch getinte muziek, maar naderhand oriënteerde hij zich steeds sterker op de muzikale stromingen buiten de eigen landsgrenzen, al heeft hij zijn Argentijnse muzikale wortels nooit verloochend. Hij bleef het obsessieve ritmische karakter van zijn' volksmuziek trouw. Toch werden zijn compositiestructuren geleidelijk niet alleen complexer, maar werd ook plaats ingeruimd voor nieuwe seriële en aleatorische (op het toeval berustende) technieken. In het midden van de jaren zestig gold Ginastera als een van belangrijke voorvechters van de muzikale avant-garde, al j hield hij dan vast aan de klassieke structuren, zoals de sonate- en variatievorm en de toccata. Hij gebruikte die oude, vertrouwde vormen voor zijn nieuwe, geraffineerd geconcipieerde melodische en harmonische modellen, waardoor zijn muziek een fascinerend dualisme uitstraalt. Soms zelfs uitgesproken surrealistisch, als niets is wat het lijkt.

Kosower (hij speelt op een cello van David Tecchler uit 1701) en Oh lijkt mij in dit geweldige recital onovertrefbaar in de manier waarop ze de zo uiteenlopende stemmingsbeelden in hun vertolkingen weten te vangen. De warmbloedige folklore wordt met enorme drive en grote ritmische precisie feilloos over het voetlicht gebracht, afwisselend majestueus en breed, syncopisch en flitsend kleurrijk (Pampeana nr. 2). Kosowers virtuositeit is overrompelend in het tweede deel van Pueña nr. 2, geschreven voor solocello als eerbetoon aan de Zwitserse kunstmecenas Paul Sacher. De Indiaanse dans (het hoofdthema is gestoeld op s, a, c, h [b], e, r), ontwikkelt zich onder zijn handen tot een wilde orgie, met stampende marsritmen, in een fantastisch uitgewerkt kleurengamma. Over de neo-expressionistische Cellosonate op. 49 schreef Ginastera: "Sterke ritmiek, lyrisch gezang, en een mysterieuze atmosfeer zijn, denk ik, de kenmerken van dit uit vier delen bestaande stuk." Zo klinkt het hier ook, in de furieuze hoekdelen, met daartussen een klagend, geheimzinnig Adagio en een betoverend Scherzo (Presto mormorosso).

De door Michael Fine geproduceerde opname is een van de beste in zijn soort, transparant, optimaal doortekend en met een perfecte balans tussen de beide instrumenten (Beethovensaal, Hannover, april 2006).

Ginastera had het zich volgens mij niet beter kunnen wensen!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links