CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2023 |
Het Sonnet nr. 35 van de grote veertiende-eeuwse dichter Francesco Petrarca, ontleend aan diens ‘Canzoniere', een van de vele dichtwerken die in het zestiende-eeuwse Italië, in het spoor van humanisme en renaissance, tot grote bloei kwam (nu zouden we ongetwijfeld van een ‘hype' spreken!) Geen wonder dus dat ook een groot aantal van Patrarca's gedichten de weg naar de muziek wist de vinden, met daaronder als een van de bekendste en tevens meest vooruitstrevende componisten de Vlaamse polyfonist Giaches (Jacques) de Wert (1535-1596), die onder zijn componerende tijdgenoten groot gezag genoot en wiens reputatie nog tot ver na zijn dood over vele landsgrenzen heen reikte. Ook Claudio Monteverdi (1567-1643) moet daarvan diep onder de indruk zijn geweest. Hij had De Wert zelf nog meegemaakt, tijdens diens laatste jaren aan het hof van Mantua. Later zou Monteverdi De Wert met name noemen als lichtend voorbeeld van de ‘seconda prattica' (of ‘stile moderne'). De Wert was een van de vele Franco-Vlaamse polyfonisten die in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw in het Italiaanse muziekleven een dominante rol vervulden, waarbij het De Wert was die als een van de eerste vooruitstrevende toondichters alle conventionele regels rond melodie en harmonie aan zijn laars lapte en met de meest wilde intervalsprongen het ‘zingbare' karakter van zijn muziek zelfs in de waagschaal durfde stellen. De tekstinhoud en de daarvan afgeleide muzikale verbeelding diende centraal te staan, niet ‘zoetgevooisde' melodieën en de vastgeroeste regels van het solide contrapunt. Lange notenwaarden als de tekst erom vroeg, cesuren desnoods, verlatenheid most muzikaal ‘zichtbaar' worden gemaakt, zoals ook de uitgestrektheid van het landschap; en korte noten voor hartstocht, natuurschildering. Muzikale beeldvorming en sfeertekening: ze waren vanaf nu onlosmakelijk met het madrigaal verbonden. Voor deze nieuwe kunstvorm, kwalitatief op vergelijkbaar niveau met dat van het lied, het motet en de mis, gold als belangrijkste uitgangspunt de nauwe relatie tussen tekst en muziek, met als fundament zowel hoogstaande literaire als de meest eenvoudige pastorale of pictorale teksten. De muziek als uitdrukking van de tekst, zin na zin, zelfs woord na woord. Ook de contrastwerking vloeide daaruit voort, hetgeen muzikaal werd opgeroepen vloeide rechtstreeks uit de tekst voort, als creatieve eenheid binnen de contouren van de ‘seconda prattica'. Tot de belangrijkste madrigaalcomponisten behoorden naast De Wert Philippe Verdelot, Adrian Willaert en Jacques Arcadelt, later ook Orlando di Lasso (Lassus), Luca Marenzio, Claudio Monteverdi en…Carlo Cesualdo (1566-1613), tevens vorst van het dichtbij Napels gelegen Venosa, in een bestaan dat menige dramatische wending heeft gekend, waaronder zelfs een uiterst bloedig verlopen moordpartij. Gesualdo's meest geprononceerde compositorische kracht vindt zijn oorsprong in het steeds weer uitdijend raffinement van de halve toonsafstand: de spanningsvolle chromatiek die uiteindelijk toch de verlossing brengt, maar veelal deel uitmakend van een volstrekt onvoorspelbaar discours. Vanaf de zes madrigaalboeken, ontstaan tussen 1594 en 1611, nam de daaruit volgende expressie tot dan ongekende vormen aan, met als dominante thema's dood en lijden door ...de liefde, thema's die samenhingen met die vreselijke gebeurtenis in 1590, die een aanvang nam toen de dan vierentwintigjarige Gesualdo zijn echtgenote Donna Maria d'Avalos, dochter van de markies van Pescara, in bed aantrof met Fabrizio Carafa, de hertog van Andria. Op heterdaad betrapt dus. Enige minuten later lagen de beide overspeligen in hun eigen bloed, in razernij door Gesualdo en zijn bedienden om zeep gebracht. Hun verminkte lichamen stelde Gesualdo ten toon voor zijn paleis, opdat een ieder ze kon aanschouwen. Kort daarop nam Gesualdo de benen, meer beducht voor familiewraak dan voor de rechtsgang. Het verhaal gaat ook dat Gesualdo zijn tweede zoon heeft omgebracht, louter en alleen omdat hij twijfelde aan zijn vaderschap. Om het beeld dan compleet te maken is er de mogelijke moord op Gesualdo's schoonvader, toen deze wraak wilde nemen. In de officiële registers is van de beide zaken niets terug te vinden. Kwestieus dus. Maar duidelijk is wel dat met Gesualdo niet viel te spotten. In zijn muziek onderstrepen knarsende dissonanten de uit de tekst volgende dramatische ontwikkelingen. Het parcours is rusteloos, vaak ook van de hak op de tak, steeds weer verrassend chromatisch, afwisselend angstig en klagend pulserend. De uiterste vocale grenzen worden verkend, alsof het eigen leven er model voor staat. Het is buitengewoon krachtige, compromisloze muziek die ver afstaat van de gebruikelijke gelijkmatigheid in die tijd en op Gesualdo's tijdgenoten ongetwijfeld gemengde indrukken zal hebben achtergelaten. Nee, dit is geen muziek om te behagen, maar in noten gevatte rauw realistische overpeinzingen. Gesualdo's muziek roept vragen op, de thema's zijn vaak diametraal en niet specifiek gericht op het realiseren van esthetische schoonheid. Het lijkt veel meer op een soort middeleeuws, in de madrigaalkunst verpakt verisme. Niet verbazingwekkend dus (al lag het zeker niet voor de hand) dat Igor Stravinsky (1882-1971) in 1966 een waar muzikaal monument voor Gesualdo oprichtte: in de vorm van de balletmuziek ‘Monumentum pro Gesualdo', naar aanleiding van het vierhonderdste geboortejaar van de grote Italiaanse madrigalist. Dat was in de tijd dat Gesualdo als componist nog nauwelijks in de belangstelling stond. Sttavinsky, zelf voortdurend op zoek naar nieuwe wegen, herkende en waardeerde het vooruitstrevende karakter van Gesualdo's muziek en gaf daarvan muzikaal blijk in het ‘Monumentum'. Het zo bijzondere karakter van Gesualdo's madrigalen, door hun grillige, complexe, onregelmatige of zelfs irrationele kenmerken, veelal voortvloeiend uit erotische, gepassioneerde teksten, vragen om een vertolking die daaraan ook zonder enige terughouding (niet een beetje en al evenmin zeilend langs de wind) recht doet. Dat impliceert tevens een grondig doorgewerkt begrip van de verbinding tussen tekst en muziek. In de weerbarstige praktijk betekent dit voor iedere zanger de maximale en tevens optimale exploratie van de expressie met de eigen stem maar wel goed luisterend naar de anderen, want binnen de gegeven context van het collectief dat eveneens met de door Gesualdo opgetaste conflictstof en op het zelfde kompas dient om te gaan. De praktijk heeft ruimschoots bewezen dat dit slechts voor weinig vocale ensembles weggelegd. De zangkunst van Les Arts Florissants onder de tenor Paul Agnew toont zich in Gesualdo's madrigalen opnieuw superieur in termen van dictie, stemvoering, balans én pure betovering. We horen in deze transparant gehouden vertolkingen de verschillende melodielijnen schijnbaar improviserend uit en door elkaar lopen om vervolgens harmonieus naar elkaar toe bewegen en uiteindelijk weer samen te komen, met de vele dissonanten als scherp gestoken ankerpunten. Het is ook hier waarin de kunst van de maximale expressie en het daarmee verbonden dramatisch affect flonkerend tot uitdrukking komt in een opname die geen detail van deze sublieme koorzang onbelicht laat en dat tegelijkertijd een sonoor klankpanorama aan de toehoorder openbaart. Schitterend. index |
|