CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2023 |
Niemand minder dan de ‘modernist' Bruno Maderna (1920-1973) was een van de vooraanstaande componisten en dirigenten die de grootheid van Girolamo Frescobaldi (1583-1643) herkenden. Zo transcribeerde hij van deze componist drie stukken voor kamerorkest: de Tre Pezzi uit 1952 (Recercar super la-fa-sol-la-re, Christe, Kyrie en Bergamasca). Het onderstreept nog eens uitdrukkelijk het belang van Frescobaldi in niet alleen de Italiaanse muziekgeschiedenis. In het voorwoord van zijn aan de muziek van Frescobaldi gewijde, lijvige boekwerk Canzoni di Sonare uit 1628 schrijft Bartolomeo Grassi:
Frescobaldi maakte niet alleen naam als componist, maar ook als organist, in 1608 als zodanig verbonden aan de beroemde Sint-Pieterbasiliek in Rome. Deze zo belangrijke positie bracht hem in contact met een groot aantal invloedrijke notabelen, aan wie hij zijn verder leven lang trouw bleef. Ze maakten deel uit van een netwerk dat hem geen windeieren legde. Als componist legde hij zich toe op het schrijven voor toetsinstrumenten, met als hoofdbestanddelen de Toccate (1615 en 1617), Capricci (1624), Ricercari e Canzoni (1615). De nadruk lag op de vereiste virtuositeit en de vormtechnische ontwikkeling, verpakt in een persoonlijke 'taal': de nuova maniera di suonare, met zijn inventieve versieringen, sterke ritmische contrasten en uitgelezen contrapunt. De titel van dit nieuwe album, Frescobaldi's Manuscripts, wijst al op de vastlegging van een groot aantal stukken die alleen in manuscript zijn overgeleverd en daardoor in onze huidige tijd niet of nauwelijks bekendheid genieten. Grassi schreef het al: het drukken van partituren bracht veel moeite en kosten met zich mee. Iedere noot, ieder detail diende immers eerst op koperen platen te worden gegraveerd, op zich al een bijzonder lastig werkje dat bovendien grote nauwkeurigheid vereiste. Geen wonder dus dat de kosten ervan hoog waren en dat vanaf de Middeleeuwen tot diep in de zeventiende eeuw de meest manuscripten gemakshalve werden gekopieerd en vervolgens verspreid. In het geval van Frescobaldi gold dat evenwel niet voor de reeds genoemde Toccate, Capricci, Ricercari e Canzoni, want die konden wel worden gedrukt dankzij de gelden die een aantal notabelen daarvoor beschikbaar had gesteld (en wier namen Frescobaldi uiteraard keurig in de gedrukte partituren liet vermelden). Dat veel manuscripten en afschriften anoniem zijn gebleven (musicologen hebben het er nog steeds druk mee) was in die tijd overigens evenmin ongebruikelijk. De originelen waren bestemd voor eigen gebruik, de afschriften werden vrij tussen de musici verspreid.
De Zwitserse klavecinist en organist Adrien Pièce (*1988) heeft zich, zo blijkt uit dit dubbelalbum, intensief in Frescobaldi's manuscripten verdiept en toont zich zowel speltechnisch als interpretatief bedreven in dit door hem vanuit de historiserende uitvoeringspraktijk vormgegeven repertoire. Bij Pièce is het lastig kiezen tussen een soepele en strikt heldere speelstijl, mede afhankelijk van het instrument (het orgel laat wel iets langer aangehouden tonen toe dan het klavecimbel): een tussenweg is er immers niet. Wat daarbij zeker niet meehelpt zijn de beide instrumenten: een naar de zeventiende-eeuwse Italiaanse stijl geharmoniseerd orgel (Bartolomeo Formentelli, 1990) en een eveneens op Italiaanse zeventiende-eeuwse voorgangers geschoeid klavecimbel (Matthas Griewisch, 2014). De opnamen werden gemaakt op twee verschillende locaties: de kerk van Sint-Franciscus in Lausanne (orgel) en de Sankt-Michael in het Duitse Haltingen (klavecimbel). Geslaagd zijn ze zeker, al zou ik een - zij het niet meer dan lichte - voorkeur hebben gehad voor een iets 'drogere' akoestiek ten gunste van de stemvoering en een iets intiemere klavecimbelklank. ________________ index |
|