CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2024 |
Het is op 4 november a.s. precies 100 jaar geleden dat de 89-jarige Gabriel Fauré in Parijs overleed. Reden genoeg dus om 2024 uit te roepen tot herdenkingsjaar, hetgeen wat dit nieuwe album betreft iets extra bijzonders heeft opgeleverd: het overgeleverde Allegro uit het nooit voltooide Vioolconcert in d-klein, dat als opus 14 te boek staat. Het langzame middendeel, een Andante, heeft de componist nog in zijn sterfjaar aan de vlammen prijsgegeven. Over de redenen kunnen we slechts gissen. Beide delen beleefden in 1880 wel hun eerste uitvoering, door de Belgische violist Ovide Musin, aan wie het stuk was opgedragen (en die er wellicht de opdracht toe heeft gegeven). Op Spotify kwam ik slechts één eerdere opname tegen, met de violist Philippe Graffin en het Ulster Orchestra onder leiding van Thierry Fischer, in 2002 uitgebracht door het Britse Hyperion-label, met daarnaast nog een aantal ‘rare French works for violin and orchestra', zoals de albumtitel luidt. Uitstekende uitvoeringen overigens. Maar daar is nu dan Renaud Capuçon die niet alleen de solopartij voor zijn rekening neemt, maar tevens het Orchestre de Chambre de Lausanne dirigeert, waarvan hij sinds 2021 artistiek leider is. En gezegd moet worden: hij toont nog een graadje meer raffinement, zoals dat ook geldt voor ditt kamerorkest uit Lausanne, waarvan hij sinds 2021 de artistiek leider is. Wat voor dat Allegro geldt, geldt evenzeer voor een groot deel van het oeuvre van Fauré: romantisch en sensitief, maar wel streng gereguleerd, met expressie en vormgeving fraai in balans. Andere belangrijke stilistische kenmerken zijn een zekere mate van terughoudendheid, verfijning en intimiteit. Maar dat Allegro is ook om een andere reden interessant, want het aantal overige werken voor solo-instrument en orkest is op minder dan één hand te tellen: de Ballade in Fis-groot op. 19 voor piano en orkest (oorspronkelijk een pianowerk), de Fantasie in G-groot op. 111 voor piano en orkest, de Elegie op. 24 voor cello en orkest op. 24 en de Berceuse op. 16 voor viool en orkest (oorspronkelijk voor viool en piano). Met daaraan toegevoegd dat Fauré als componist een duidelijke voorkeur had voor kleine bezettingen. Op dit album zijn eveneens de opera 16, 19 en 14 vertegenwoordigd. Met een totale speelduur van ruim 71 minuten was er dus nog nét ruimte geweest voor de Fantasie op. 111 (ca. 14 minuten). Maar geen gekissebis hierover. Bovendien: de suite Pelleás et Mélisande gaat hier gelukkig in de vierdelige en niet in de driedelige versie: u mag nu dus ook genieten van de Sicilienne. Capuçon toont zich in dit programma de ideale vertolker, licht en helder, in een vloeiende stijl maar tegelijkertijd volmaakt articulerend, meesterlijk in zijn exploratie van schaduwwerking, van het clair-obscur, gevoelig, betoverend, intuïtief ook, warm van toon en met een zijdeachtige glans. Karakteristieken die ook zijn terug te vinden in het kamerorkest dat hier eveneens optimaal presteert. De frases zijn tot in de puntjes afgewerkt, de tempi en tempowisselingen perfect gekozen en de melodische, harmonische en ritmische gesteldheid fraai ingekaderd. De beide soliërende gasten, de celliste Julia Hagen en de pianist Guillaume Bellom, blijken voor dit programma een al even geslaagde keuze door hun technische briljante en interpretatief evocatieve speelstijl. Er straalt zoveel charme vanuit dat het de toehoorder voortdurend in zijn greep houdt. De conclusie kan niet anders zijn dan dat dit - ondanks de onvermijdelijke 'evergreens' - een uiterst welkome bijdrage is aan het Fauré-jaar 2024. index |
|