CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2024 |
Op 4 november zal het precies een eeuw geleden zijn dat de Franse componist Gabriel Fauré (1845-1924) overleed. Hij liet een oeuvre na dat niet was aangetast door de progressieve ontwikkelingen in de muziek van zijn tijd, maar tegelijkertijd een oeuvre waarvan intense lyriek afstraalt en het lastig zo niet onmogelijk is om de expressieve diepte ervan echt goed te doorgronden. Ook zijn prachtige liederen ('mélodies') getuigen ervan, al is het slechts weinig lied-duo's gegeven om de vele facetten die erin besloten liggen aan de toehoorder prijs te geven; als ze al niet deels over het hoofd worden gezien. De vijf op dit album vastgelegde liedercycli: Poème d'un jour op. 21 op teksten van Charles Grandmougin (1850-1930), La Bonne Chanson op. 61 op teksten van Paul Verlaine (1844-1896), Le Jardin clos op. 106 op teksten van Charles Van Lerberghe (1861-1907), Mirages op. 113 op teksten van Renée de Brimont (1880-1943) en L'Horizon chimérique op. 118 op teksten van Jean de La Ville de Mirmont (1886-1914) componeerde Fauré respectievelijk in 1878, 1892, 1914, 1919 en 1921. Aldus bieden deze liederen een representatieve afspiegeling van ruim veertig jaar componeren in dit genre. De samensmelting van poëzie en muziek: ook de Franse componisten waren er meesters in, waaronder grote namen als die van Maurice Ravel, Claude Debussy, Ernest Chausson, Henri Duparc en Francis Poulenc. Hun liedoeuvre bleef evenwel, anders dan dat van Fauré, van geringe omvang. Terwijl er in hun artistieke omgeving toch grote Franse dichters genoeg waren, zoals Charles Baudelaire, Théodore de Banville, Leconte de Lisle, Paul Bourget, Stéphane Mallarmé en Paul Verlaine. Van de zeer getalenteerde en aristocratische Émilie Girette Risler (deze mecenas van de schone kunsten hield er in Parijs een druk bezochte muzieksalon op na), aan wie Fauré in 1902 het lied Accompagnement (op een tekst van Albert Samain) had opgedragen, hebben we een aantekening in haar dagboek naar aanleiding van wat ze over de liedkunst van Fauré had opgemerkt: dat het voor de componist niet uitmaakte welke tekst hij onder handen had, maar dat alleen de muziek telde. Waarna Fauré riposteerde met de opmerking dat het juist de woorden waren die hem tot het componeren aanzette, dat het de poëzie was die hem daartoe inspireerde en dat het lied geleidelijk aan eerst in zijn hoofd vorm kreeg. Het rijpte in zijn onderbewustzijn, waarna het nog een kwestie van een afrondend 'scherpstellen' was, overigens een niet heel gemakkelijk proces, integendeel zelfs. Intimiteit, uitdrukkingskracht, raffinement, finesse, het zijn de kernbegrippen die ook deze 'mélodies' tot in het hart raken. Ze verhalen veelal van liefde, verlangen en schoonheid, zijn afwisselend dromerig en melancholiek, maar altijd vol sfeer en betovering. Romantisch getinte gevoelens aan de leiband van strikt toegepaste compositietechnieken: het maakt altijd weer indruk, zelfs op de meest verwende liefhebber van het kunstlied. Indruk maakt ook de Franse bariton Stéphane Degout die samen met pianist Alain Planès dit Fauré-recital zoveel kleur en fleur geeft. De reeds genoemde kernbegrippen kunnen zonder enige reserve ook op dit lied-duo worden geprojecteerd, want dit zijn vertolkingen van grote expressieve kracht en diepte, en waar intimiteit, raffinement en finesse een bijna magische sfeer scheppen. Waarbij ieder lied zijn volstrekt eigen verbeeldingsvolle signatuur meekrijgt, gehuld in artistiek rijpheid die eigenlijk niemand onberoerd zou moeten laten. Ook het schurende karakter dat deze muziek eveneens eigen is, wordt door Degout fraai belicht. Zeker voor deze Franse 'mélodies' bezit hij het ideale stemtype, zoals hij al in eerdere opnamen heeft bewezen. Voor Degout is Planès, hij bespeelt een (gerestaureerde) Pleyel uit 1892, ongetwijfeld de ideale partner, want hij begeleidt niet, maar is de onmisbare médeverteller op dit instrument met zijn prachtige, heldere discant en sonoor klinkende bas. In zijn vertolking van de uiterst virtuoze, op drie thema's gestoelde Ballade pour piano op. 19 (1879) komt de harmonische rijkdom van zowel de muziek als de vleugel schitterend tot leven. Toen Fauré in juli 1892 tijdens een verblijf in Zürich het stuk aan Liszt liet zien en deze zich eraan waagde, gaf deze er al na vijf of hoogstens zes bladzijden te hebben gespeeld de brui aan, onder het slaken van de kreet "Ik heb geen vingers meer over." Waarna hij Fauré vroeg om de overige bladzijden voor zijn rekening te nemen. Hetgeen bij de Fransman nogal gemengde gevoelens opriep: "[.] et il me pria de continuer, ce qui m'intimida beaucoup." Dit aan Liszt overhandigde afschrift van het manuscript heeft de tijd overigens doorstaan. Een subliem recital, tevens een 'masterclass' op het gebied van de liedkunst, met als instrumentaal intermezzo een overweldigende uitvoering van de Ballade op. 19. Het kan niet op. index |
|