CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2024 |
Muzikaal poppenspel Waarom het stuk in discografisch opzicht zolang ondergesneeuwd is gebleven? Geen idee eigenlijk, want het is prachtige muziek, een werk waarin Spaanse folklore en modernisme elkander werkelijk volmaakt ontmoeten, samenkomen. Maar vreemd genoeg blijkt het ook in het theater een witte raaf, wellicht door de korte tijdsduur (nauwelijks een halfuur) of misschien wel het bijzondere, zelfs uitdagende rollenpatroon. Terwijl het stuk zich gemakkelijk met andere muziek laat combineren. De handeling speelt zich af in een poppentheater, waar Don Quixote (of in het meest pure Spaans: Don Quijote) zich onder de toeschouwers bevindt en hij dusdanig door de voorstelling wordt gegrepen dat hem er alles aan gelegen is om de in nood verkerende jonkvrouwe van de gewisse ondergang te redden. Hij realiseert zich niet langer dat het slechts een poppenspel is, hij springt op en stort zich op het poppentheater dat hij op slag volledig vernielt. Het is deze scene die we verbeeldingsvol terugvinden in Don Quixote, het wereldberoemde boek van Miguel de Cervantes, om precies te zijn in het tweede deel, hoofdstuk 26, waar de protagonist met zijn schildknaap Sancho Panza het poppentheater van Meester Pedro bijwoont. Daarin wordt het verhaal verteld van de ridder Don Gaiferos die zijn vrouw, Melisendra, redt van de Moren. Merkwaardig genoeg bevonden de drie zangers zich tijdens de première van de door de dirigent Vladimir Golschmann geleide theatervoorstelling niet in Spanje, maar in Parijs, op 25 juni 1923 in de muzieksalon op het landgoed van de prinses van Polignac, en niet op het podium maar in de orkestbak, waardoor het publiek zich volledig kon richten op de handelingen op het toneel; zoals het door de componist ook zo bedoeld was. Niemand minder dan de Poolse Wanda Landowska speelde toen de (voorgeschreven) klavecimbelpartij. Hermenegildo Lanz, Manuel Ángeles Ortiz en Hernando Viñes hadden de decors en poppen ontworpen. Daaraan vooraf was een concertuitvoering gegaan, op 23 maart van datzelfde jaar, in het Teatro San Fernando in Sevilla, geleid door de componist zelf. Maar waarom in Parijs en dan ook nog uitgerekend op dat landgoed? De partituur biedt uitkomst, want bovenaan staat vermeld: 'Dit werk is gecomponeerd als eerbetoon aan de glorie van Miguel de Cervantes en opgedragen door de auteur aan Madame le Princesse Ed.[mond] de Polignac'. Dezelfde prinses en mecenas die in 1916 Igor Stravinsky's Renard uit diens pen deed vloeien, en in 1918 Socrate van Erik Satie. Op 25 oktober 1918 had ze Falla voorgesteld om - tegen betaling uiteraard - een kort werk naar zijn eigen keuze te componeren, al moest dit uiteindelijk wel haar instemming hebben, bestemd voor een orkest van zestien musici (een kamerorkest dus) en met niet meer dan drie karakters*. Op 16 november voegde ze er nog schriftelijk aan toe dat hij zelf maar moest bepalen welke instrumenten ervoor in aanmerking kwamen, en dat het een 'gezongen stuk' moest zijn. Op 9 december liet Falla aan de prinses weten dat hij een inmiddels geschikt onderwerp had gevonden, daarbij puttend uit met name hoofdstuk 26 in het tweede deel van Don Quixote van zijn geliefde schrijver Cervantes. Kort daarop, op 16 december, schreef de prinses aan de componist verguld te zijn met diens idee. Niets stond de nieuwe compositie nog in de weg. Het merendeel van de muziek vond weliswaar haar inspiratiebron in dat hoofdstuk 26, maar Falla maakte voor het libretto ook gebruik van bepaalde elementen en frases uit andere hoofdstukken, met wat de muzikale bronnen betreft, daarbij de eigenhandige toevoeging van de componist dat het solide fundament waarop deze compositie is georganiseerd, is terug te voeren op de vroege Spaanse muziek, nobel of populair'. Daaronder een Gallarda van Gaspar Ganz en El desembe congelat (een Catalaans lied), naast de melodie van Canción del fuego fatuo en zijn eigen El amor brujo. In datzelfde jaar, 1923, zette Falla zich aan het componeren van het Concerto per Clavicembalo o Pianoforte, Flauto, Oboe, Clarinetto, Violino e Violoncello (de originele werktitel). Het zou zijn laatste substantiële werk zijn dat hij voltooide. Hij droeg het op aan Wanda Landowska, de musicienne die bij hem in zeer hoog aanzien stond en die zo'n belangrijke rol had gespeeld bij de premières van El retablo in zowel Parijs als New York. Het was ook Landowska die op 5 november 1926 de solorol vervulde in de eerste uitvoering van het Klavecimbelconcert in het Palau de la Música Catalana in Barcelona. Bij die gelegenheid dirigeerde Falla een uit musici van het Orquestra Pau Casals samengesteld ensemble. Klavecimbelconcert In het Klavecimbelconcert vinden we op twee punten een vergelijkbaar beeld met dat van El retablo, met naast het modernmisme de typisch Spaanse, folkloristische elementen. Zo is in het openingsdeel het hoofdthema gestoeld op een vijftiende-eeuws Catalaans volksliedje en rust het hoofdmotief in het tweede deel op een hymne die diep geworteld is in de oude Spaanse muziek en die vanaf de zestiende eeuw door veel Spaanse componisten is gebruikt. Het hoofdthema in het derde en tevens laatste deel is sterk verwant aan motieven van de achttiende-eeuwse Italiaanse componist Domenico Scarlatti (die overigens lang in Madrid heeft gewoond en gewerkt, en van wie onder meer de 'Spaanse' sonates stammen). Archaïsch, folkloristisch en modern, bij Falla gaan ze hand in hand. Pulcinella In zijn autobiografie Chroniques de ma vie (1936), beschrijft Stravinsky hoe hij te werk ging:
In Stravinsky's Pulcinella ligt de klemtoon op creatieve vrijheid op basis van technieken en stilistische modellen uit een ver verleden, met als belangrijkste inspiratiebronnen de muziek van Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736) en de kleurrijke figuren uit de commedia dell'arte. Het pakte uit als een meesterwerk, het volmaakte voorbeeld van - ik citeer uit het cd-boekje - 'kritische distantie, experimentele benadering en humor'. Maar niet alleen Pergolesi komt erin aan bod: er zijn ook andere componisten die, zij het in bescheiden mate, in dit sprookjesachtige 'model' hun opwachting maken: Pergolesi's landgenoten Carlo Ignazio Monza (1735-1801) en Alessandro Parisotti (1853-1913), en de Nederlander Unico Wilhelm van Wassenaer (1692-1766), uit diens Sei Concerti armonici. De première van het complete ballet vond plaats in het Théâtre National de l'Opéra de Paris op 15 mei 1920 onder leiding van Ernest Ansermet, in de choreografie van Léonide Massine en met decors en kostuums van Pablo Picasso. Later destilleerde de componist een (korte) orkestsuite uit het ballet en dat is helaas wat we op deze cd te horen krijgen. Een wat mij betreft slechte keuze, want waarom niet de volledige balletmuziek? Dat had een tweede cd nodig gemaakt. Nou en? Ergo, de op deze cd vastgelegde, eminente vertolking van de suite had het complete ballet meer dan gerechtvaardigd! De toetsenist Benjamin Alard tekende voor de klavecimbelpartijen (hij bespeelt een 'Grand Model' Pleyel uit het Manuel de Falla Archief) en zijn op de historiserende uitvoeringspraktijk gegrondveste spel klinkt bepaald anders dan dat van de romantiserende Landowska. Alard kennen we ook van zijn fenomenale Bach-project (u vindt daarvan recensies elders op onze site). Vincent Mons tekende voor de sublieme opnamekwaliteit die zowel de drie solisten als het Mahler Chamber Orchestra een schitterend profiel meegeeft. Kortom, een fabuleus album! _______________ index |
|