CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2020 |
Het kon natuurlijk niet uitblijven: een nieuwe opname van Manuel de Falla's meesterlijke El sombrero de tres picos (De driekanten steek) en El amor brujo (De betoverende liefde) onder leiding van een Spaanse dirigent: Pablo Heras-Casado (Granada, 1977). Hij is alom gevierd om zijn muzikale inbreng in verschillend repertoire, zoals onder meer uit menige recensie op onze site blijkt. Spaanse orkestmuziek geschreven door Spaanse componisten, het ligt zo voor de hand, maar wie het gehele veld overziet moet wel tot de conclusie komen dat het toch tamelijk dun gezaaid is gebleven. Tenminste, als we die productie vergelijken met die in andere landen. Het Portugese aandeel is zelfs nog geringer; en dat in het besef dat het Iberisch schiereiland, omgeven door de Pyreneeën, de Atlantische Oceaan, de Golf van Biskaje en de Middellandse Zee, een oppervlakte beslaat van maar liefst bijna 583.000 km2, waarvan Spanje alleen al zo'n 80% opslokt, met zo'n 50 miljoen inwoners. Omgekeerd waren het Franse componisten waarop de Spaanse folklore grote aantrekkingskracht uitoefende; en daaronder bepaald niet de minste: Debussy's met zijn Ibéria, Ravel met zijn Boléro, Rhapsodie espagnol en L'heure espagnole. Er doken zelfs twee Russen op die de Spaanse zon in het Sint-Petersburgse water zagen schijnen: Rimski-Korsakov met Capriccio Espagnol en Glinka met twee Spaanse ouvertures. Sommige muziekwetenschappers hebben opgemerkt dat het de Spaanse componisten in hun tijd domweg aan ivoldoende nternationale status ontbrak en dat het tevens te maken had met de nogal afgelegen geografische positie van het land, immers ver verwijderd van de 'hotspots' van de Europese cultuur. Een ander argument dat van stal wordt gehaald is de dusdanig sterke ontwikkeling van de Spaanse muzikale folklore dat allleen al daardoor onoldoende ruimte werd geboden aan in het Spaanse idioom wortelende orkest- en andere werken. Dat de gemiddelde Spanjaard daarin niet echt was geïnteresseerd. Of het nu wel of niet zo was, de dertigjarige De Falla (1876-1946) - en hij was voorwaar de enige niet - bleef niet in Spanje hangen, maar trok in 1907 naar de Lichtstad Parijs, waar het culturele leven wel bruiste en fonkelde. Hij studeerde er verder en sloot voor hem belangrijke vriendschappen met Ravel, Debussy en Dukas, maar ook met Albéniz, die eveneens Spanje voor Frankrijk had verruild. Het kon uiteraard niet uitblijven dat De Falla in de Franse hoofdstad uitvoerig kennis maakte met de Franse muziek en de daarop geënte compositietechnieken. Hij zal het allemaal hebben ingedronken en onder de indruk zijn geweest van de smeltkroes van stijlen die toen een dominante rol speelde in en buiten het muziekleven. Want er was ook de schilder- en beeldhouwkunst, en natuurlijk de literatuur. Is er daardoor in De Falla's muziek sprake geweest van een kruisbestuiving, de wederzijdse beïnvloeding van het Spaanse door het Franse? Logischerwijs moet het antwoord bevestigend zijn, maar het is wel gemakkelijker gezegd dan aangetoond. Maar als er sprake van is, dan vinden we het terug in de allogamie van het volbloedige Spaanse karakter van zoals in dit geval El sombrero en Amor brujo, met hun veelkleurig raffinement en geraffineerd doorgevoerde esthetica, niet alleen in de instrumentatie maar ook in melodisch en harmonisch opzicht. Maar wat die invloeden ook mogen zijn, De Falla heeft niet alleen een knap geordend en groots klankfestijn uit zijn pen weten te toveren, maar ook de absoluut substantiële expressie een geheel eigen gezicht gegeven, wat de beide balletten de allure van ware meesterwerken geeft. In 1916/17 schreef De Falla de muziek voor een pantomime van Gregorio Martínez Sierra, toen nog onder de titel El corregidor y la molinera (De magistraat en de vrouw van de molenaar), naar de gelijknamige roman van Pedro Antonio de Alarcón uit 1874. Zo ging het werk ook in première, in het Madrileense Teatro Eslava, op 6 april 1917. Het grote succes volgde echter pas laster, toen de pantomime, zij het dan als ballet, perfect bleek te passen in het scenario van Sergej Diaghilevs fameuze Les Ballets Russes. Léonide Massine tekende voor de choreografie en Pablo Picasso voor de kostuums en decors. Gedrieën werkten ze geruime tijd zeer intensief aan wat uiteindelijk El Sombrero de tres picos zou worden, waarvan de première plaatsvond op 22 juli 1919 in het Londense Alhambra Theatre. Anders dan gepland dirigeerde de componist de voorstelling niet zelf, maar Ernest Ansermet. De Falla bevond zich toen reeds in het Spaanse Granada, nog net op tijd om zijn stervende moeder bij te staan. Met Al amor brujo, eveneens een ballet maar nu niet een mezzosopraan maar met de 'cante jondo', de traditionele flamencozang en uit dien hoofde in 1914/15 speciaal door De Falla gecomponeerd voor de beroemde danseres Pastora Rojas Monje. Anders dan El sombrero verliepen de eerst voorstellingen echter minder fortuinlijk. Ondanks het avontuurlijke hoofdthema (een jonge vrouw wordt gestalkt door de geest van haar door haat en jaloezie beheerste, gestorven minnaar) werd het werk door zowel het publiek als de kritiek slechts magertjes ontvangen. Mogelijk lag de oorzaak in het simpele feit dat het toen als minder vlammend en meer 'klassiek' werd ervaren, in tegenstelling tot het meer flamboyante El sombrero, waarin de heftige typisch Spaanse ritmen en volksliedachtige elementen aanmerkelijk pregnanter doorklinken. Het gaf de componist in ieder geval aanleiding om de balletmuziek herhaaldelijk te herzien. Gelukkig heeft de tijd het stuk als het ware gebalsemd, want in de laatste versie wordt het al decennialang gerekend tot de beste werken in het domein van de Spaanse 'serieuze' muziek. Beide uitvoeringen op dit nieuwe album vallen zo ongeveer in de categorie van 'mijn liefje, wat wil je nog meer'. Maar ook dat het eigenlijk onzin is om, wat El Sombrero betreft, genoegen te nemen met uitsluitend de bekende suite die eruit is samengesteld, want in de complete versie worden we getrakteerd op ruim een halfuur kostelijke muziek (terwijl de suite niet zoveel korter duurt: minder dan een kwartier). Muziek ook die het qua uitvoering vooral moet hebben van grote ritmische precisie en een perfecte instrumentale balans. En natuurlijk een sfeervolle benadering van deze veelkleurige partituren, ofwel groot engagement. Dit zijn geen balletten om vurig 'aan te vallen', maar om ze op liefdevolle wijze het gloeiende karakter te geven zoals de componist dat moet hebben bedoeld. Dat is bij Heras-Casado en zijn team in de best denkbare handen. Het extroverte karakter en het buitengewoon fraaie kleurenspel vormen net zo belangrijke ingrediënten als de volkse aspecten (flamenco!) die ook aan deze muziek kleven. Maar ook fijnzinnigheid, esprit en vocale bekoring (inclusief de paar korte olé's van de orkestleden!) blijken een belangrijke troef. De fraaie opname laat het u allemaal meebeleven. index |
|