CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2021 |
Ik vermoed dat dit repertoire voor de meeste muziekliefhebbers niet al te zeer bekend is, hoewel er meerdere opnamen van bestaan. Echter, de meeste (blok)fluitisten kennen het maar al te goed: deze alleraardigste maar technisch veeleisende miniaturen van Jacob van Eyck (ca. 1590-1657). À propos: volgens het cd-boekje zou hij bij wijze van spreken zo oud zijn geworden als Methusalem: rond de 107, maar laten we dat dan maar op een drukfout houden. Der Fluyten Lust-hof werd in het midden van de zeventiende eeuw in Amsterdam gepubliceerd, een omvangrijke bundel met met name variaties voor de blokfluit in zijn verschillende gedaanten, opgedragen aan Constantijn Huygens, met als basis talrijke melodieën die in die tijd in grote delen van Europa populair waren, in de meest uiteenlopende genres: airs, chansons, psalmen, danswijsjes, enz. Waarbij Van Eyck er niet voor schroomde om driftig leentjebuur te spelen bij componisten als Caccini, Dowland, Bull, Chancy, Moulinié en Gastoldi. Toen François Lazarevitch er als tienjarige voor het eerst kennis mee maakte, zei hem niet zoveel: hij begreep niets van al die afzonderlijke titels en uit de hem nogal schematisch ogende muziek kon hij niet of nauwelijks goed wijs worden. Pas veel later kwam de grote waardering en vijfendertig jaar later is de bundel zelfs zijn vaste metgezel geworden, naast de solostukken van Bach en de fantasieën van Telemann. Met de tijd kwam voor Lazarevitch dus de omslag en zijn grote waardering voor het inventieve van de variaties, de stilistische verscheidenheid die Van Eyck erin wist te leggen en natuurlijk het virtuoze karakter ervan. In de woorden van Lazarevitch: ‘For me, the riches of this universe full of life and feeling are an essential food for the soul.' Tegelijkertijd weerspiegelen deze stukken de laatste gouden eeuw van de barokke kunst van de diminutie: versiering van lange noten met die van een kleinere waarde. De virtuoze eigenschappen zeggen bovendien het nodige van de spelkwaliteiten van de toenmalige fluitisten: die moeten niet gering zijn geweest. De in welstand maar blind geboren componist maakte vooral naam als stadsbeiaardier: in 1625 werd hij in die functie benoemd door het kerkbestuur van de Utrechtse Sint-Catharinakathedraal, beter bekend als de Catharijnekerk, waarna hij geleidelijk aan op dit terrein steeds meer te zeggen en te doen kreeg en hij uiteindelijk verantwoordelijk werd voor al het klokgelui in de stad. Volgens zijn tijdgenoten moet Van Eyck over een buitengewoon scherp gehoor hebben beschikt, wat hem ongetwijfeld zal hebben geholpen om de klokken perfect op stemming te krijgen en te houden. Ook zijn grote kennis van de verschillende mechanieken wordt in de annalen geroemd. In de woorden van de dichter die hem de eretitel van ‘Stichtse Orpheus' had toebedacht:
Van Eycks bundel is weliswaar primair voor de fluit bedoeld, maar de titelpagina vermeldt uitdrukkelijk dat het ook geschikt is of kan worden gemaakt voor ieder ander denkbaar instrument: van de cornet tot de viool, van de dwarsfluit tot de hobo. Lazarevitch heeft voor dit album gebruik gemaakt van een uitgebreide verzameling blok- en dwarsfluiten, maar ook van een typisch zeventiende-eeuwse musette, alle replica's (ze worden alle in het boekje keurig vermeld. Lazarevich, sinds 2006 tevens leider van het ensemble Les Musiciens de Saint-Julien is niet alleen een begenadigde fluitist, maar hij staat ook bekend als een eminent bespeler van de (Franse) doedelzak. Hij heeft al een groot aantal opnamen op zijn naam staan, terwijl bovendien alom bekendheid geniet wat betreft zijn historische kennis van het (vroeg)barokke fluitrepertoire. Een uiterst muzikale vakman in hart en nieren, wiens spel (hij koos 22 van de ongeveer 150 stukken die Van Eycks bundel bevat) door de opnametechnici een passende omlijsting meekreeg. Zijn spel doet zeker niet onder voor twee andere coryfeeën op dit gebied: hij bevindt zich in het waardige gezelschap van Marion Verbruggen (Harmonia Mundi) en Lucie Horsch (Decca). index |
|