CD & DVD RECENSIE

Eerbetoon aan de Zweedse 'koorvader' Eric Ericson

 

© Aart van der Wal, juni 2009

 

 
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
 
   
   
 
 
 
 
 
   
   
   
   

Treasures

Britten: Sacred and Profane.

Edlund: Två dikter.

Mahler: Ich bin der Welt abhanden gekommen.

Jennefelt/Sandström: Den enda stunden.

Daniel-Lesur: Le Cantique des Cantiques.

Schönberg: Friede auf Erden.

Kerstin Hindart (piano), Eric Ericson Chamber Choir, Swedish Radio Choir en Chamber Choir of the Royal University College of Music o.l.v. Eric Ericson.

Live-opname: 1969-1975, Stockholm.

Caprice CAP 21813 (cd) • 65' •


Reger: Mein Odem ist schwach - Vater unser.

Egk: Drei französische Chöre.

Kodály: Jesus und die Krämer.

Söderman: Andeliga sänger.

Bruckner: Ave Maria - Christus factus est.

Marianne Mellnäs (sopraan), Gunnar Holm (orgel), Swedish Radio Choir o.l.v. Eric Ericson.

Live-opname: 1971-2008, Stockholm.

Caprice CAP 21814 (cd) • 72' •


Eric Ericson teaching

1 Conducting lesson with a.o. Anne Sofie von Otter.
2 Conducting lesson: J.S. Bach & Sven-Erik Bäck.
3 Conducting lesson: Arne Mellnäs & Thomas Morley.
4 Conducting lesson: David Wikander, Karl-Erik Welin & Béla Bartók.
5 Thomas Morley & Orlando di Lasso.
6 Lars Edlund, Kurt Lindgren & Béla Bartók.
7 Warming up with Stefan Parkman.
8 August Söderman, Alf Cranner, A.F. Lindblad & H.L. Hassler.
9 "Samtalssinfonietta": Georg Riedel.
10 Sven-Eric Johanson & Jhannes Brahms.
11 "En visa": Sven-Erik Bäck.
12 No birds soars too high: Lars-Erik Larsson.
13 Scherzo: Lars Edlund.
14 Scherzo & Femton finnar (arr. Lars Edlund).
15 Bonus: Eric Ericson, (interview, herfst 2008).

Opname: 1977 en 2008, Stockholm

Caprice CAP 21815 (dvd) • 3.22' •


De grote Zweedse koorleider en -pedagoog Eric Ericson (1918) kreeg zijn liefde voor koorzang als het ware met de paplepel ingegoten. Zijn vader was dominee en zo kwam hij al vroeg in aanraking met de vocale kerkmuziek zoals die in de Vrije Kerk van Gotland werd gepraktizeerd. Net als veel van zijn leeftijdsgenoten zong Eric in een van de vele plaatselijke kerkkoren.

Nog maar net vijftien richtte Ericson zijn eigen kerkkoor op, daartoe gestimuleerd door zijn leraar Ludvig Siedberg, die als muziekdocent verbonden was aan de middelbare school in Visby, de hoofdstad van Gotland. Siedberg, die had gestudeerd in Salzburg en Berlijn, is voor Ericsons muzikale loopbaan van grote betekenis is geweest. Op Gotland, het Zweedse eiland in de Oostzee, had Siedberg de nogal vastgeroeste koorpraktijk nieuwe impulsen gegeven. Niet alleen studeerde Ericson bij Siedberg, maar maakte hij tevens deel uit van het door zijn mentor geleide jongenskoor van de imposante kathedraal in de rozenstad.

In 1945 richte Ericson met een groep vrienden het Eric Ericson Kamerkoor op, dat na intensieve partituurstudie en repetities het jaar daarop zijn eerste concert gaf. Het was geen emotioneel maar rationeel besluit: er was grote belangstelling voor met name de madrigaalkunst, waarvan vlak na de oorlog niet of nauwelijks radio-opnamen, laat staan grammofoonplaten voorhanden waren, dit in tegenstelling tot de talloze partituuruitgaven in meerdere edities, die een dankbare bron voor diepgaand onderzoek en uitvoering waren. Met hulp van Nils Wallin van het muziekhistorisch museum werden concerten gegeven die gewijd waren aan een bepaalde componist. Zo waren er Dufay-, Machaut-, Deprez-, Monteverdi- en Palestrina-avonden, waarin met groot succes de Oude Muziek aan het nieuwsgierige publiek werd voorgesteld. Dit was in de jaren veertig een volkomen nieuwe ervaring, niet alleen voor de toehoorders, maar ook voor de koorleden zelf. Natuurlijk had niemand het in die jaren over authenticiteit: men maakte zo goed en zo mooi mogelijk muziek. Pas zo'n dertig jaar later pas ging men zich in Europees verband echt druk maken om de historiserende uitvoeringspraktijk en werd het wonder van de ontdekking geleidelijk aan vervangen door leerstellingen en discussies over het authentieke musiceren.

Bazel, Darmstadt en Stockholm

Zwitserland was tijdens de Tweede Wereldoorlog neutraal en dus buiten schot gebleven. De infrastructuur had geen deuken opgelopen en geld was er genoeg. Het land vormde daardoor een bijkans ideaal toevluchtsoord voor vrijwel alle kunstrichtingen. Zo kon het gebeuren dat direct na de oorlog Bazel - bij gebrek aan andere alternatieven - min of meer als de muzikale hoofdstad van Europa fungeerde: elders was de ontreddering zo groot dat aan een culturele wederopstanding nog nauwelijks te denken viel. In Bazel floreerde de muziek, met de veelzijdige en geïnspireerde Zwitserse dirigent en mecenas Paul Sacher (1906-1999) als de belangrijkste aanjager van al het oude en nieuwe moois. Sacher had bij Felix von Weingartner gestudeerd en nauwelijks twintig jaar later, in 1926, het Basler Kammerorchester en de Schola Cantorum Basiliensis opgericht. In 1930 trouwde hij met de schatrijke weduwe van Emanuel Hoffmann, de zoon van de oprichter van het eveneens in Bazel gevestigde farmaceutische bedrijf Hoffman-La Roche. Daardoor behoorde Sacher in een klap tot een van de rijkste mannen van Europa. Dankzij zijn liefde voor de muziek en zijn vrijwel onuitputtelijke geldbronnen strooide Sacher tot aan zijn dood met compositieopdrachten, die uiteindelijk veel nieuwe muziek van onder anderen Bartók, Stravinsky, Honegger, Webern, Martin, Hindemith, Carter, Rihm, Henze, Berio en Lutoslawski opleverden. Het was duidelijk: wie zo vlak na de oorlog naar een forum voor nieuwe muziek op zoek was, moest daarvoor echt in Bazel zijn. Maar ook op het gebied van de oude muziek vond men bij Sacher een willig oor om speciale uitgaven mee te helpen financieren. De grote Duitse muziekuitgever Bärenbreiter had in Bazel, dicht bij het financiële vuur, zelfs een eigen vestiging.

Onder de vele componisten en musici die een scherp oog en oor hadden voor de ontwikkelingen in Bazel behoorde ook Ericson, die zich bijzonder aangetrokken voelde tot de groep componerende 'radicalen' die hun blik op het verre verleden hadden gericht en de Venetiaanse meerstemmigheid evenzeer in hun werk verdisconteerden als de vocale polyfonie van Machaut, Dufay of Gesualdo, en waarvan boeiende kruisbestuivingen (Stravinsky!) het gevolg waren. Het belang van Bazel voor de ontwikkeling van de nieuwe muziek verplaatste zich vanaf de tweede helft van de jaren veertig evenwel geleidelijk naar het Duitse Darmstadt, waar Wolfgang Steinecke in 1946 de Internationale Ferienkurse für Neue Musik had geïntroduceerd en die tot op de huidige dag een belangrijk centrum van de eigentijdse muziek, met name van Duitse componisten, is gebleven.

In Zweden bestond grote belangstelling voor de experimentele compositietechnieken zoals die elders in Europa werden beproefd. Ingvar Lindholm (1921), die met Ericson in Londen had gestudeerd, was een van de eerste Zweedse musici en componisten die al in 1949 deelnamen aan de Ferienkurse in Darmstadt. Dan was er de naar nieuwe wegen zoekende Roemeense componist György Ligeti (1923-2006), die zou uitgroeien tot een van de belangrijkste twintigste-eeuwse toondichters en toen aan het conservatorium van Stockholm compositielessen gaf. Een belangrijke factor in het geheel was ook de gedreven muziekafdeling van de Zweedse omroep die een groot aantal radio-uitzendingen aan zowel de eigentijdse muziek als aan de polyfone koorwerken uit de renaissance wijdde. Ericsons benoeming in 1952 tot koorleider bij de Zweedse radio was een enorme impuls, hoewel niet voor zijn zijn eigen kamerkoor, waarvoor geen belangrijke plaats in de programmering werd ingeruimd. Voor het merendeel van de leden was de verbondenheid met het koor inmiddels zo veeleisend geworden dat daardoor andere persoonlijke ambities en activiteiten teveel in het gedrang kwamen. De toetreding van nieuwe leden gaf weer andere problemen, want zij kwamen niet alleen van buiten de vriendenkring maar hadden bovendien onvoldoende affiniteit met het door Ericson opgebouwde veelzijdige repertoire, terwijl ze niet over voldoende vocalistieke kwaliteiten beschikten zoals de zeer veeleisende Ericson die verlangde. Het lag per saldo voor de hand om de overgebleven leden van het kamerkoor in het radiokoor op te nemen.

Ondanks die tegenslag liet Ericsons voorliefde voor een kleine koorbezetting hem niet in de steek. Vijf jaar later, in 1957, was weer sprake van een volwaardig kamerkoor, in feite Ericsons tweede kamerkoor, dat zich toelegde op zowel de oude als de eigentijdse muziek. In diezelfde periode ontstond bovendien een omroepkoor met professionele ambities, mede dankzij de inspanningen van zowel Ericson als het hoofd van de afdeling muziek van de omroep, de componist Karl-Birger Blomdahl (1916-1968). Maar er was nog een drijvende kracht achter het plan: de toenmalige chef-dirigent van de Zweedse omroep, Sergiu Celibidache, vond het een vanzelfsprekende zaak dat een omroep niet alleen over een orkest, maar eveneens over een volwaardig koor moest kunnen beschikken. In een interview van maart 1997 stak Ericson zijn bewondering en waardering voor Celibidaches inspanningen dan ook niet niet onder stoelen of banken. Hij wees erop dat hij uiteindelijk veel aan hem te danken had, als was het dan Blomdahl die het idee kwam om jaarlijks een paar weken in augustus uit te trekken voor een koorseminar en daarvoor zijn volle gewicht in de schaal legde. Dat plan kreeg in 1962 gestalte, met in het ene jaar een koorschool (waarin ook de samenwerking met solisten en allerlei ensembles werd beproefd) en in het andere een workshop voor componisten. Dankzij gastdocenten als John Alldis en Marcel Couraud werd daarbij de vaak weerbarstige koorpraktijk vanuit verschillende invalshoeken belicht.

Dat de Zweedse omroep in feite over twee uitmuntende koren kon beschikken had als extra voordeel dat Blomdahls opvolger, Magnus Enhörning, niet alleen volop grote koorwerken met orkestbegeleiding in eigen huis kon programmeren, maar dat het ook buiten Zweden gezamenlijk kon worden meegewerkt aan grote producties, onder andere met de Berliner Philharmoniker onder grote dirigenten als Claudio Abbado en Riccardo Muti, met concertregistraties op cd of dvd.

Vuistregel

In dat interview uit 1997 merkte Ericson op dat een koor dat meer dan twintig procent aan koorwerken met orkest besteedde, een aanslag pleegde op de a-cappellakwaliteiten. Voor hem was en bleef dat een vuistregel, al lijkt me dat wat al te kort door de bocht, alsof met een dergelijk nauw begrensd percentage het hele verhaal is gezegd. In ieder geval vond Ericson dat werkelijke koorkwaliteit alleen kon worden bereikt door veel a-cappellamuziek uit te voeren, een van de moeilijkste vocale muziekvormen überhaupt. Zo'n koor kon immers qua intonatie, balans en samenhang niet terugvallen op de comfortable steun van het orkest! Op a-cappellazang moest hard worden gestudeerd, maar een koor dat dit metier tot in de vingertoppen beheerste, hoefde nergens meer voor terug te schrikken.

Maar om dit dan zo concreet in een percentage te vangen? Wat niet wegneemt dat Ericson er in meer dan een halve eeuw alles (en dat kan vrijwel letterlijk worden genomen) aan heeft gedaan om de koorcultuur naar het hoogst denkbare niveau te tillen, met het zwaartepunt op toonvorming, balans, dynamiek transparantie, wendbaarheid, discipline en...veelzijdigheid. Natuurlijk komt dat niet zomaar aangewaaid, maar moet tijdens vaak eindeloze repetities werkelijk 'veroverd' worden. Bovendien dienen al die verschillende stijlen geleerd, begrepen en toegepast te worden, van de vroeg-middeleeuwse polyfonie en de complexe madrigaalkunst uit de renaissance, via de barok en de romantiek naar het twintigste-eeuwse en ten slotte het moderne tot eigentijdse repertoire. Alleen zo'n koor is bij machte om het merendeel van de muziekgeschiedenis vanuit het repertoire goed te overzien. In de praktijk levert dat alleen maar synergie op, niet in de laatste plaats voor de koorleden zelf: door zich onder de leiding van een bevlogen en zeer bekwame dirigent in de moeilijkste stukken vast te bijten, worden ze er uiteindelijk een betere zanger én musicus van.

Geen gelijkwaardigheid

Ericson heeft vanaf het begin van de jaren zeventig niet alleen bij wijze van spreken dag en nacht gevijld en gepolijst aan het niveau van zijn eigen ensembles, maar tevens als onvermoeibaar docent met zijn brede repetoirekennis, ervaring en inzichten enorm bijgedragen aan de ontwikkeling van de ravissante Zweedse koorcultuur. Toch lukte het hem ondanks al zijn inspanningen niet om buiten Zweden de professionel acterende koren een gelijkwaardige plaats te geven naast de orkesten, zowel in termen van publieke waardering als wat betreft de salariëring. Waarom dat zo is laat zich niet zo gemakkelijk achterhalen, maar instrumentalisten worden nu eenmaal hoger ingeschat dan koristen. Misschien houdt dit hardnekkige onderscheid mede verband met het meer spectaculaire karakter en de gevarieerde kleurenrijkdom van de instrumentale muziek, en dat het grote publiek daarvoor meer oog en oor voor heeft?

Ericson heeft er sinds jaar en dag serieus werk van gemaakt om echt zangtalent zoveel mogelijk aan de koorcultuur te binden, vaak zelfs tegen de verdrukking in, want natuurlijk is voor de meeste talenten de verleiding groot om puur voor een solistische carrière te kiezen, in plaats van alleen deel uit te maken van het grote 'collectief'. Zo was Elisabeth Söderström vóór haar grote zangcarrière een 'gewoon', zij het uitmuntend zingend koorlid.

Fraaie opnamen

Het Zweedse radiokoor repeteert driemaal per week, het kamerkoor eenmaal. De samenwerking tussen het kamerkoor en Nikolaus Harnoncourt dateert al van de eerste helft van de jaren tachtig, nadat de Oostenrijkse dirigent diep onder de indruk was geraakt van de vocale kwaliteiten van het ensemble. Het duurde niet lang of Harnoncourts Concentus Musicus Wien maakte zijn opwachting in Stockholm, met als hoogtepunt de uitvoering van Händels Messiah door de beide koren in de toen pas geopende Berwald concertzaal, het geheel (met Elizabeth Gale, Werner Hollweg, Roderick Kennedy en Marjana Lipovsek) onder leiding van Harnoncourt. De opname werd door Teldec in de Das Alte Werk serie uitgebracht. Uit diezelfde periode stamt de uitvoering van Verdi's Quattro Pezzi Sacri, een samenwerkingproject tussen Ericsons kamerkoor, het radiokoor van de Zweedse omroep en en de Berliner Philharmoniker onder Riccardo Muti, met Arleen Augér als de sopraansolist (EMI).

Dan is er de dvd met Brahms' Ein deutsches Requiem uit 1997, met het Zweedse radiokoor en het Ericson kamerkoor, de solisten Barbara Bonney (sopraan) en Bryn Terfel (bariton) en de Berliner Philharmoniker onder leiding van Claudio Abbado, uitgebracht door EuroArts. Op dit label verscheen ook Mozarts Requiem, met het Zweedse radiokoor en de Berliner, eveneens onder Abbado, een live-opname gemaakt in de Salzburger Dom op 16 juli 1999, naar aanleiding van Karajans tiende sterfdag. Nog een voorbeeld van een superieure koorklank vinden we in Verdi's Messa da Requiem, een dvd-registratie uit 2001, live uit de Berlijnse Philharmonie, wederom met het Eric Ericson kamerkoor naast het Zweedse radiokoor, met Angela Gheorghiu (sopraan), Daniella Barcellona (mezzosopraan), Roberto Alagna (tenor), Julian Konstantitnov (bas) en de Berlijners onder Abbado (EMI). Het zijn stuk voor stuk schoolvoorbeelden van technisch vlekkeloze en muzikaal geëngageerde koorzang.

Caprice pakt uit

Vorig jaar werd Ericson 90, een reden te meer voor het Zweedse label Caprice Records (klik hier) om met enige cd's en een dvd op de markt te verschijnen die uitsluitend zijn gewijd aan dit 'Swedish Choral Mircacle', zoals Ericson vaak wordt betiteld. De beide cd's (Caprice CAP 21813 en 21814) vormen een representatieve staalkaart van die grootse Zweede a-cappellakoorklank die Ericson door de jaren heen wist te creëren en vast te houden, zowel van een klein ensemble (zoals het Eric Ericson Chamber Choir) als van het grote Swedish Radio Choir.

Dan is er de dvd (Caprice CAP 21815), die niet alleen voor de muziekliefhebber, maar zeker ook voor alle koordirigenten veel belangwekkend pedagogisch materiaal bevat. Het merendeel bestaat uit concrete lessen in het bereiken van een optimale koorklank. De vele fragmenten tonen ons Ericson op zijn best, als inspirator, docent en dirigent, zonder enige poeha, geconcentreerd en met volle overgave. Deze documentaire, die door de Zweedse televisie al in 1977 werd gemaakt en uitgezonden, bevat als bonus een interview met de beroemde koordirigent uit 2008, naar aanleiding van diens negentigste verjaardag. De interviewster, Birgitta Öhman, was tevens de regisseur van de dertig jaar eerder op het Royal University College of Music in Stockholm gemaakte film. Dit alles tezamen levert een ongekend fascinerend beeld op.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links