CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2021 |
In geografisch opzicht is de afstand tussen het Europese vasteland en Engeland (van Calais naar Dover) hemelsbreed niet meer dan zo'n veertig kilometer. In muzikaal opzicht liggen de kaarten evenwel bepaald anders, want er is niemand die kan beweren dat we, wat de Britse componisten betreft, voor hun werk echt veel belangstelling hebben. En als er dan toch een muziekvinder uit Albion uitspringt, dan wordt slechts aan een klein deel van zijn oeuvre aandacht besteed, met als twee belangrijke voorbeelden Edward Elgar en Benjamin Britten. Waarom dat zo is laat zich niet gemakkelijk of misschien wel helemaal niet verklaren. Een zelfde lot treft overigens ook de muziek van Sibelius: zijn indrukwekkende oeuvre komt, een uitzondering daargelaten, in ons muziekbedrijf niet of nauwelijks aan bod. Het enige zinnige dat ervan zou kunnen worden gezegd is dat het muziek betreft die ons blijkbaar minder goed ligt. Dat we er de juiste antenne voor missen, wat op zich echter geen echt passende verklaring is. Wie wel in Britse en Scandinavische muziek is geïnteresseerd hoeft evenwel niet op een houtje te bijten, want de discografie is er gelukkig rijk van voorzien. Te kust en te keur zelfs, terwijl er nog steeds nieuwe opnamen verschijnen. Zoals het binnenkort te verschijnen Elgar-album met Elgars Vioolconcert en Vioolsonate op het Erato-label.
Het lijkt op het eerste gezicht geen ideale combinatie: een Engelse componist, dito orkest en dirigent die de uitdaging moet aangaan met een Franse violist. Want ook de Fransen hebben gemeenlijk weinig op met Engelse componisten (zoals ook de werken van Bruckner decennialang er nauwelijks kans van slagen hadden). Niets blijkt evenwel minder waar, want Renaud Capuçon ontpopt zich in zowel het Vioolconcert als de Vioolsonate als de werkelijk ideale pleitbezorger van deze beide werken. Muziek die hem klaarblijkelijk als een handschoen past, zo niet als een tweede huid. Het luisterfeest begint al met de technische perfectie die zijn spel altijd al heeft gekenmerkt, maar er is veel meer om van te genieten, zoals de fraai gewelfde, slanke vioolklank vol finesse, de van pure schoonheid vervulde passie en lyriek, de zorgvuldig uitgewerkte fraseringen, de dynamische nuancering, de articulatie en niet in de laatste plaat zijn volmaakte zicht op de structuur van dit zo'n vijftig minuten in beslag nemende werk (dat, toeval of niet, hetzelfde opusnummer draagt als dat van Beethoven). Dat zo positieve beeld zet zich voort in de Vioolsonate, waarin de Engelse pianist Stephen Hough simpelweg de ideale partner is.
Maar helaas, het is niet allemaal zonneschijn, hoewel Capuçon, getuige een interview van kortgeleden, er anders over denkt:
Ik zie het helaas iets anders, want het heeft er alle schijn van dat Covid-19 de akoestische spelbreker is geweest, waardoor het orkest, zeker ten opzichte van de wel uiterst klankrijke soloviool, in een minder gunstig perspectief is geplaatst. Het zal ter plekke ook niet meegevallen zijn, met al die beschermingsmiddelen en de noodzakelijke afstand tussen de musici onderling, maar het gevolg is wel dat de orkestklank eerder mat dan luisterrijk uit de speakers komt, al was er met een elektrostatische hoofdtelefoon qua helderheid nog wel enige winst te bespeuren. Ik vind het in ieder geval tekenend dat dit probleem zich in de Vioolsonate niet voordoet. Toch jammer van een in artistiek opzicht uitstekend geslaagde productie. index |
|