|
CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2013
|
Dvorák: Requiem in bes, op. 89
Pilar Lorengar (sopraan), Erzsébet Komlóssy (alt) Robert Ilosfalvy (tenor), Tom Krause (bas), Ambrosian Singers, London Symphony Orchestra o.l.v. István Kertész
Opname: december 1968, Kingsway Hall, Londen
Rossini: Stabat Mater
Pilar Lorengar (sopraan), Yvonne Minton (mezzosopraan), Luciano Pavarotti (tenor), Hans Sotin (bas), London Symphony Chorus & Orchestra o.l.v. István Kertész
Opname: december 1971, Kingsway Hall, Londen
Decca Eloquence 480 4850 • 73' + 54' • (2 cd's)
Noot: de hiernaast vermelde uitvoeringen op Spotify zijn dezelfde als in deze cd-bespreking, maar in een andere samenstelling. |
|
|
Een heruitgave, ditmaal in de Decca Eloquence serie, en wat voor een: twee grote oratoria in sterbezetting, in de jaren zestig en zeventig, een tijd toen Decca bijna aan de lopende band de ene na de andere topproductie op de markt bracht en de platenindustrie nog volop in (voorwaartse!) beweging was. Denk in dit verband alleen maar aan die fameuze SXL-serie, met die mooie met ‘Clarifoll’ (een product van de British Celanese Ltd.) gelamineerde hoezen. Decca onderscheidde zich toen echter niet alleen positief, want wie wil nog herinnerd worden aan die vreselijk krakende elpees waarop al die glansnummers waren gestanst? Het was een probleem dat de productiestaf in Londen maar niet onder de knie kon of wilde krijgen, alle kritiek ten spijt. Later ging het ook met de persingen van Deutsche Grammophon mis, toen men elpees deels ook in Engeland liet persen. Philips (Phonogram) daarentegen bleef consequent vasthouden aan een uitstekende persingkwaliteit (die elpees draai ik nog regelmatig met groot plezier).
Het feest van deze heruitgave (voor zover van een feest mag worden gesproken, want tekst en muziek zijn allesbehalve feestelijk) begint met een van de grote klassieken van de grammofoon, Dvoráks Requiem onder leiding van István Kertész, de Hongaarse dirigent die onder meer in Dvoráks orkestwerken excelleerde en aan wiens glanzende carrière plotsklaps een einde kwam tijdens een zwempartijtje in Israel, waar hij op tournee was. De 44-jarige Kertész verdronk daar op 16 april 1973, een verslagen muziekwereld achterlatend. Het riep bij menigeen de vroege dood van Guido Cantelli in herinnering, die pas 36 was toen hij omkwam in een vliegtuigongeluk bij Parijs (de bejaarde Toscanini, die zeer op Cantelli was gesteld en zelf nog geen twee maanden later zou overlijden, werd dit vreselijke nieuws doelbewust onthouden).
Dvorák: Requiem
Dvorák was diep onder de indruk van zowel de kwaliteit als de omvang van de Engelse koren en orkesten. Hij was in 1884 op uitnodiging van de Philharmonic Society naar Londen gereisd en daar met open armen ontvangen. Zijn reputatie als componist was hem vooruitgesneld en de respectvolle benadering die hem overal ten deel viel sterkte alleen maar zijn zelfvertrouwen. Bovendien legden de vele concerten en lezingen hem geen windeieren. Van de opbrengsten kon hij zich later zelfs een aardig optrekje op het Boheemse platteland veroorloven. Het leek op het sprookje van de armlastige toondichter die kwam, zag, overwon en welgestelde huiswaarts keerde. Het moet hem met trots hebben vervuld dat hij erin was geslaagd om met zijn kunst de muziekwereld in beweging te zetten.
Over het bloeiende en rijk geschakeerde Britse muziekleven en zijn amateurkoren en -orkesten sprak Dvorák met groot ontzag en bewondering. Zo repte hij van een concert waaraan werd meegewerkt door maar liefst 250 sopranen, 160 alten, 180 tenoren en 250 bassen, 24 eerste en 20 tweede violen, 16 altviolen, 16 celli en 16 contrabassen!
Toen Dvorák van het Birmingham Festival Committee het verzoek kreeg om een oratorium te componeren voldeed hij graag aan die opdracht. Het blijft onopgehelderd waarom de componist in een van de gelukkigste en voorspoedigste perioden van zijn leven uitgerekend voor de sombere zetting van de dodenmis koos. Er was in ieder geval geen directe aanleiding voor. Wel moeten we bedenken dat voor Dvorák het Dies irae noch het Rex tremendae - althans vergeleken met die van Berlioz en Verdi - iets werkelijk afschrikwekkends had. Evenals later Bruckner wortelde Dvoráks onwrikbare geloof in goedheid en eenvoud. Het straalde optimisme, vertrouwen en blijmoedigheid uit, een geloof ook dat in het zonovergoten, fris ogende en bosrijke landschap van Bohemen de boventoon voerde en dat niet alleen in zijn geestelijke, maar ook in zijn orkestrale muziek weerspiegeld wordt in schitterende melodieën, rijke harmonieën en een buitengewoon kleurrijke instrumentatie. Geen wonder dat Brahms zo jaloers was op die Boheemse componist die de ene na de andere prachtige melodie zomaar uit zijn mouw schudde!
Rossini: Stabat Mater
Bij het Stabat Mater van Rossini liggen de kaarten bepaald anders. Niet alleen is het puur muzikaal bezien allesbehalve liturgisch, maar het kent ook een merkwaardige voorgeschiedenis dat evenals het in grootse operastijl opgetrokken Requiem van Verdi ontstond na een lange periode van 'compositorisch zwijgen'. Rossini, door ziekte getroffen, had maar liefst twaalf jaar geen noot meer op papier gezet toen daar ineens, als uit het niets, het Stabat Mater en daarmee tevens zijn laatste werk ontstond. Een concrete aanleiding was er overigens wel: de Spaanse pater Manuel Fernández Varela van de Santa Cruzada had Rossini in 1831 in Spanje ontmoet en hem gevraagd de tekst van het Stabat Mater op muziek te zetten. De zieke Rossini begon er uiteindelijk aan, maar hij kwam niet verder dan zes van de tien delen. Om de pater niet teleur te stellen, vroeg Rossini aan zijn vriend en collega Giovanni Tadolini om de nog resterende (vier) delen te schrijven, hetgeen geschiedde. De eerste uitvoering klonk in Madrid in 1833, uiteraard in het bijzijn van de genereuze pater. Varela overleed vier jaar later, onkundig van de 'ingreep'.
In 1841 vatte een Parijse muziekuitgever het plan op om Rossini’s Stabat Mater in druk te laten verschijnen. Dat zinde Rossini niet. Hij besefte niet alleen dat de matige prestatie van Tadolini aan hem werd toegeschreven, maar hij wilde bovendien zijn eigen uitgever niet zomaar passeren. De enige oplossing was om zelf dan de vier delen alsnog te componeren en het werk vervolgens te laten publiceren door zijn eigen vaste muziekuitgever. Het Franse uitgevershuis sputterde nog geruime tijd tegen, met juridische schermutselingen over en weer die in de pers breed werden uitgemeten, maar waardoor de belangstelling voor het werk alom alleen maar toenam. Geen wonder dat de verwachtingen hoog gespannen waren toen het Stabat Mater, ditmaal geheel door Rossini gecomponeerd, op 7 januari 1842 in Parijs in première ging, met overweldigend succes.
Uitvoering
Zowel het Requiem als het Stabat Mater wordt gedragen door een formidabel solistenteam, een dito koor en een dito orkest. Kortom, vocaal en instrumentaal hogeschoolwerk dat ook na ruim veertig jaar niet nalaat diepe indruk te maken. Maar er wordt ook met enorme inzet en groot elan gemusiceerd, met een fabuleuze sonoriteit die in de nog steeds prima klinkende opname uitstekend tot zijn recht komt. Hoogstens kan worden gezegd dat Rossini's Stabat Mater met Katia Ricciarelli, Lucia Valentini Terrani, Dalmacio Gonzalez en Ruggero Raimondi en het Philharmonia Chorus & Orchestra onder leiding van Carlo Maria Giulini nog een fractie idiomatischer is, met een wel zeer somptueus 'Cujus Animam', het bijna hemelse 'Quando corpus morietur' en het gloedvolle 'Inflammatus', naast het alles overtreffende 'Quis est homo', maar dat maakt de uitvoering onder Kertész niet per se minder, en zeker niet dankzij de glansrol die de toen nog jonge, zij het soms ietwat larmoyante Luciano Pavarotti hier vervult..
De violen zijn een fractie scherper dan we nu gewend zijn, maar het is verbazingwekkend hoe weinig er in die al die jaren opnametechnisch echt is veranderd, de onvermijdelijk spetters, rumble en bonkgeluiden van die goeie ouwe elpee daargelaten. En de bandruis natuurlijk, die de digitale techniek heeft uitgebannen. Duidelijk is evenwel dat niet alleen de opnamespullen toen al van een uitstekende kwaliteit waren, maar dat ook de technici van wanten wisten (we komen hier weer de bekende namen tegen: Christopher Raeburn, John Mordler, Gordon Parry, Kenneth Wilkinson en Colin Morfoot). Dit is zo'n uitgave die ik niet kan beluisteren zonder nostalgische gevoelens, maar afgezien daarvan is dit een regelrechte aanrader, en bovendien voor een uiterst schappelijke prijs! Dit is een budget-uitgave en daarom is het begrijpelijk dat de teksten ontbreken. Wat niet wegneemt dat het een duidelijk gemis is. Zowel de tekst van het Requiem als van het Stabat Mater zijn evenwel op het internet ruimschoots voorhanden. Wie naar een 'eigentijdse' uitvoering van de beide werken op zoek is, verwijs ik graag naar onze cd-index.
|
|