CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2010

 

 

Dvořák : Slavische dansen op. 46 nr. 1-8 en op. 72 nr. 1-8 (compl.).

Budapest Festival Orchestra o.l.v. Iván Fischer.

Channel Classics CCS SA 90210 • 71' • (sacd)

www.channelclassics.com

www.bfz.hu


Een van de vele plattitudes in de muziekwereld die te pas of te onpas van stal worden gehaald: is dat deze oer- en nog eens oer-Tsjechische muziek 'natuurlijk' alleen fantastisch kan worden gespeeld door een puur Tsjechisch orkest en, als het maar even kan, onder een al even 'pure' Tsjechische dirigent. Dat is regelrechte onzin, maar wie dat echt gelooft kan ik met een gerust hart verwijzen naar bijvoorbeeld het Cleveland Orchestra onder achtereenvolgens Szell en Dohnányi, het orkest van de Beierse omroep onder Kubelík, het Atlanta Symphony Orchestra onder Levi en het European Chamber Orchestra onder Harnoncourt. Daar zijn nu dan deze geweldige Hongaren onder de al even geweldige Fischer bijgekomen. Muzikaal charisma, daar draait het in deze muziek om, en dan ook nog letterlijk, in de furiant en - in zekere zin - de dumka, die overigens geen echte dans is en bovendien oorspronkelijk tot de Oekraïense folklore behoort. Wat niet wegneemt dat de eerste set meer Tsjechisch is getint dan de tweede die een breder Slavisch idioom ademt. Je zou daarbij kunnen zeggen dat Dvořák in op. 72 nog verfijnder te werk is gegaan, de zeer gevarieerde gevoelselementen nog geraffineerder over deze acht dansen heeft uitgesmeerd.

Anders dan met de walsen en polka's van de Weense Strauss-dynastie (die zijn en blijven waarschijnlijk bij de Wiener Philharmoniker in de allerbeste handen) kan de Tsjechische, en meer specifiek de Boheemse muziek ook prima door niet-Tsjechische ensembles worden uitgevoerd, al geldt natuurlijk wel dat de typisch Midden-Europese orkesten deze muziek hoe dan ook in het bloed hebben. Bovendien werden de Amerikaanse orkesten tijdens en na de Tweede Wereldoorlog als het ware overstroomd met musici uit Midden-Europa, die de klankeigenschappen van die orkesten wel degelijk hebben beïnvloed. Sterker nog, echte Amerikaanse orkesten bestaan in die zin eigenlijk niet, want ze worden bevolkt door musici uit alle werelddelen. Maar dat is weer een ander onderwerp.

Wat het Budapest Festival Orchestra onder Iván Fischer op deze cd laat horen kan heel kort en bondig worden samengevat met 'het kan niet Slavischer'. Het zou misschien wel wat minder Slavisch mógen zijn, wat strakker in het pak zogezegd, met als meest overtuigende vertegenwoordiger van die aanpak het Russisch Nationaal Orkest onder Pletnev, maar ik geef toch de voorkeur aan de exploratie van die diepe, onmiskenbare maar niet zo gemakkelijk te typeren Slavische gloed die over deze schitterende miniaturen ligt. Fischers benadering is die van de tot in de kleine details gecontroleerde uitbundigheid, met een flauwe glimlach rond de lippen. In dit opzicht flauwer dan die van bijvoorbeeld Václav Talich (Václav Neumann is me eenvoudigweg te smeuïg, met te vaag afgebakende contouren). Om gelijk maar een vergelijking met de uitvoering onder Pletnev te maken: de eerste dans van op. 48, dat overweldigende Presto in C-groot, klinkt bij hem bijna symfonisch, terwijl er bij Fischer toch echt wordt gedanst. De tweede, een Allegretto in e-klein, heeft onder Fischer dat subtiele rubato dat de weemoed nog eens dubbel en dwars onderstreept; precies zoals het volgens mij ook moet zijn. Het is ook Fischer die zich voortdurend lijkt te realiseren dat deze stukken toch in eerste instantie voor pianoduet zijn gecomponeerd en pas later werden georkestreerd (wie aan de muziek alleen niet genoeg heeft moet de correspondentie tussen Dvořák en zijn muziekuitgever Simrock maar eens lezen: zeer boeiende lectuur is dat!) Deze zestien dansen maken een belangrijke deel uit van het Tsjechische culturele erfgoed en worden hier als fijn geslepen diamanten door Fischer cum suis gepresenteerd. Wie ze nader tegen het licht houdt wordt ongetwijfeld getroffen door de vele facetten die de Boedapesters aan het notenbeeld hebben onttrokken.

Jawel, dit is music for the millions, maar dat hebben wij er wel van gemaakt. Totdat er weer eens een dirigent opstaat die deze conventie aan zijn laars lapt, er volkomen fris en onbevangen tegenover staat en aan deze o zo vertrouwde klanken een nieuwe invulling geeft. Iván Fischer is zo'n dirigent en bovendien een die door heel veel talent en keihard werken met zijn orkest de wereldtop heeft weten te bereiken en zich daar ook kan handhaven. Of het Budapest Festival Orchestra nu tot de eerste zeven, de eerste vijf of de eerste drie orkesten van de wereld behoort doet er in het geheel niet toe, want morgen is het zus en overmorgen is het zo, maar vaststaat wel dat niemand meer om dat geweldige ensemble en zijn formidable chef uit Boedapest heen kan. En we mogen Jared Sacks van Channel Classics dankbaar zijn dat hij zonder te dralen in de leemte is gestapt die het toen bijna ter ziele zijnde Philips Classics jaren geleden achterliet. Het was immers Channel Classics die het toen discografisch ontheemde orkest en zijn dirigent in de armen sloot om daarmee een nieuwe discografische toekomst op te gaan bouwen. Wat toen nog een gewaagd experiment leek is inmiddels uitgegroeid tot een verbintenis met een gouden rand. Dit zijn uiteindelijk allemaal volhouders die voor hun doorzettingsvermogen beloond worden. Chapeau!

Het Budapest Festival Orchestra met dirigent Iván Fischer

De opname dateert reeds uit maart en mei 1999 en verscheen al eerder op het Philips-label, maar wordt nu - evenals de heruitgave van Dvořák s Achtste en Negende symfonie - door Channel Classics op de markt gebracht. Hoewel deze registratie van goede kwaliteit is, is toch wel te horen dat er in de afgelopen tien jaar op dit punt toch nog wel vorderingen zijn gemaakt. De nieuwe, door Channel Classics in eigen huis gemaakte opnamen laten duidelijk horen dat met name de klank van strijkers en houtblazers zoals die uit de luidsprekers komt erop vooruit is gegaan.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links