CD-recensie

 

© Aart van der Wal, december 2004

 

Dvořák : Strijkkwartet nr. 11 in C, Op. 61 (B 121) - 12 Cypressen B 152 (compl.).

Prazák Quartet.

Praga Digitals 250.198 • 72' • (sacd)


In de loop der jaren zijn de meeste kwartetten van Antonín Dvořák voortreffelijk vertolkt en even voortreffelijk opgenomen. Denkt u maar aan bijvoorbeeld het Praags kwartet (DG), het Hagen Kwartet (DG), het Quartetto Italiano (Philips), het Lindsay Kwartet (ASV), het Vlach Kwartet (Naxos), het Smetana Kwartet en het Holywood Kwartet (Testament) en bepaald niet als hekkensluiter het Juilliard Kwartet (Sony).

Het Prazák Kwartet plaatste zich al vrijwel terstond na de eerste uitgave van de kwartetten bij de koplopers, waarbij het natuurlijk voor de hand lag om de grote interpretatieve kwaliteiten van het Tsjechische ensemble in direct verband te brengen met deze muziek uit hun vaderland. Het was hun als het ware op het lijf geschreven, maar als zo vaak houden dergelijke oppervlakkige beoordelingen niet of nauwelijks stand. Of om het in een te pas en te onpas gebruikte modieuze term te gieten: dat is veel te kort door de bocht. De stelling kan even gemakkelijk worden omgekeerd: het is absoluut geen garantie dat een Frans orkest in orkestwerken van Ravel het beste uit de bus komt, een eerste keuze is, terwijl het evenmin tot een soort ijzeren wet kan worden verheven dat een Russisch orkest met de symfonieën van Prokofjev toch maar het beste raad weet. Of dat de Weners al bij voorbaat een aanzienlijke voorsprong hebben als het om ‘hun’ Schubert gaat. Nee, er is toch aanmerkelijk meer tussen hemel en aarde en dat is maar gelukkig ook…

Dit dan gezegd hebbende kan ik mij van Dvořák s in 1881 geschreven kwartet op. 61 – dat evenals de Zevende symfonie vooral tegen de klankwereld van Brahms aanleunt, maar waarin ook Beethoven niet ver weg lijkt (openingsdeel!) - werkelijk geen betere vertolking voorstellen dan door het Prazák Kwartet. Proeft u maar eens van het scherzo en trio om daarvan terstond overtuigd te raken. In het wonderschone poco adagio e cantabile etaleert het ensemble een indrukwekkend scala van zijn expressieve mogelijkheden en in de hoekdelen is ook de onmiskenbare heroïek en beschouwende virtuositeit bij hen in vertrouwde handen. Het openingsdeel verraadt al de grote schaal van deze compositie met zijn niet minder dan 327 maten en speelduur van ruim veertien minuten.

De 12 Cypressen waren oorspronkelijk liederen die Dvořák in 1887 voor strijkkwartet bewerkte en die pas eind jaren vijftig van de vorige eeuw aan de vergetelheid werden ontrukt. Deze hier compleet vastgelegde miniaturen bieden een afwisselend uitdrukkingsvol panorama van soms grote gepassioneerde intensiteit en soms niet zonder jeugdige overmoed.

De fraaie opname zet de kroon op deze zeer geslaagde uitvoeringen die geen enkele liefhebber van Dvořák s kamermuziek zich mag ontzeggen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links