CD-recensie

Historische opnamen digitaal opgefrist

 

© Aart van der Wal, februari 2011

 

 
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
 

Boccherini: Celloconcert nr. 9 in Bes, G 482

Pablo Casals (cello), London Symphony Orchestra o.l.v. Sir Landon Ronald (opname 29-11-1936)

Bruch: Kol Nidrei op. 47
Pablo Casals (cello), London Symphony Orchestra o.l.v. Sir Landon Ronald (opname 27-11-1936)

Elgar: Celloconcert in e, op. 85
Pablo Casals (cello), BBC Symphony Orchestra o.l.v. Sir Adrian Boult (opname 14-10-1945)

Dvorák: Liedjes die mijn moeder mij leerde (opnamedatum onbekend)

Rimski-Korsakov/Strimer: Vlucht van de hommel

Mendelssohn: Lieder ohne Worte in D, op. 109 (opnamedatum onbekend)

Haydn/Piatti: Menuet (opname 29-6-1936)

Pablo Casals (cello), Blas-Net (piano)

Dutton CDVS 1913 • 74' •

* * *

Schumann: Pianoconcert in a, op. 54
Alfred Cortot (piano), London Philharmonic Orchestra o.l.v. Sir Landon Ronald (opname 12/13-03-1934)

Chopin: Pianoconcert nr. 2 in f, op. 21
Alfred Cortot (piano), onbekend orkest o.l.v. Sir John Barbirolli (opname 8-7-1935)

Dutton CDVS 1914 • 77' •

 

 


Toen zo rond 1948 de eerste 33-toeren grammofoonplaten in de handel kwamen betekende dat niet minder dan een revolutie in de geluidsweergave. Met een klap was de muziekconsument verlost van niet alleen die vreselijk ruisende en spetterende 78-toeren schellakplaten, maar ook de afspeelduur per plaatkant was daarmee fors toegenomen. Van maximaal zo'n tien minuten ging het naar ongeveer dertig minuten, wat onder meer inhield dat Beethovens Vijfde symfonie nu dan eindelijk op één plaatkant kon worden geperst!

In de jaren dertig was het dus nog niet zo ver en dus is het duidelijk dat deze opnamen van Casals en Cortot oorspronkelijk nog op de vertrouwde schellakplaten verschenen, die toen al bijna een halve eeuw als het enige gangbare medium in de platenindustrie gold.

Op het gebied van de opnametechniek waren er aan het begin van de jaren dertig daarentegen wel behoorlijke vorderingen gemaakt. Alan Blumlein van EMI had al eind 1931 het patent verkregen op het opnemen in stereo, terwijl het eveneens Engelse HMV tijdens het Glyndebourne Festival in 1934 al de eerste bandopnamen maakte, in hetzelfde jaar dat in Londen Decca Records werd opgericht. Een nog wezenlijker stap volgde in 1935, toen het Duitse Telefunken de 'magnetophon' of bandrecorder lanceerde die het einde betekende van de tot dan gebruikte draadrecorder. Deze al in 1889 door Poulsen bedachte techniek die als Webster-recorder overal zijn commerciële toepassing vond, kon voorgoed naar de rommelzolder. Niet lang daarna, in 1937/38 werd voor het eerst Mozarts Die Zauberflöte met de Berliner Philharmoniker onder Thomas Beecham op magentische band vastgelegd, kort daarop gevolgd door Mahlers Negende symfonie met de Wiener Philharmoniker onder Bruno Walter (beide opnamen zijn overigens gewoon in de handel verkrijgbaar).

Wie een béétje bekend is met die 'schellakplaten van vroeger' kan zich nauwelijks voorstellen dat het Dutton is gelukt om deze opnamen zo op te knappen dat ze werkelijk formidabel uit de luidsprekers komen. Natuurlijk, het zijn en het blijven mono-opnamen, maar de ruis is weggefilterd, midden en hoog zijn nu uitgesproken helder en - misschien nog belangrijker - zeer gedetailleerd, met de tutti en de bas al net zo vervormingsvrij als de rest. Hooguit kan worden gezegd dat vergeleken met mono-opnamen uit de jaren vijftig het klankperspectief iets beperkter is, maar dat is het dan wel.

Dit zijn niet de eerste historische opnamen van dit beroemde tweetal waarin wordt afgerekend met de nog steeds wijdverbreide en op niets gebaseerde opvatting dat zelfs de grote musici uit die tijd zich schuldig maakten aan stilistische vervorming. Of nog erger, dat ze zich willens en wetens stilistisch aan de muziek vergrepen om daardoor de eigen haan (nog meer) koning te laten kraaien. Hier dus geen vooroordelen: zowel de Catalaan als de Zwitser toont zich een vertolker van groot formaat (samen met de Franse violist Jacques Thibaud vormden ze van 1907 tot 1934 het toen bekendste pianotrio van heel Europa). Het affect wordt met meesterhand gedoseerd, de tempi zijn perfect goed gekozen en blijven voortdurend onder de juiste spanning staan, met fijnzinnige vertragingen en versnellingen die fraai worden afgezet tegen de fraseringen. Expressie is nergens een doel op zich, maar eerder heel mooi getekend en gestructureerd.
Bij (de soms diep zuchtende) Casals is goed te horen dat hij de traditionele speltechniek een geheel nieuwe impuls gaf door de strijkarm niet meer strak langs het lichaam te houden en de vingers van de linkerhand zo te rekken en te strekken dat hij met minder handposities toekon. Dat leverde niet alleen een grotere spelzekerheid en een zuiverder intonatie op, maar ook de expressie won erbij: die werd beduidend vrijer en intenser zonder overigens in overmaat te vervallen.
Cortot was al bijna zestig toen hij deze twee pianoconcerten opnam, maar gelukkig is zijn toen al minder soepele speltechniek geen al te storende factor (alleen in het slotdeel van Schumanns op. 54 gaat er relatief veel mis, wat trouwens mede op het conto moet worden geschreven van het Londense orkest), waarbij we overigens wel moeten bedenken dat in die tijd van knippen en plakken geen enkele sprake was. Cortot hield zich eenvoudigweg met teveel dingen tegelijk bezig: hij speelde piano, dirigeerde, gaf les en schreef boeken.

Wie een kijkje wil nemen in die lange fonografische geschiedenis krijgt het hier ook in termen van klankkwaliteit als het ware op een presenteerblaadje voorgeschoteld. Dat is een extra stimulans om terug te grijpen naar deze - nu toch wel als zeer bijzonder ervaren - vertolkingen van weleer. Minder te spreken ben ik over het beschamende gebrek aan documentatie: over de uitvoeringen en de vertolkers geen woord. Er is slechts een inlegvel met daarin afgebeeld een groot aantal cd-covers die de koper moeten aansporen om meer Dutton-opnamen aan te schaffen. Een andere omissie is dat we zelf uit moeten zoeken dat het Boccherini-concert het negende in de reeks is en het 'registratienummer' G 482 draagt. Maar er zijn verzachtende omstandigheden: Boccherini componeerde slechts één celloconcert in Bes en bovendien speelden alle cellisten vroeger alleen dat concert, een door mijnheer Grützmacher zwaar bewerkte en verknoeide versie van het oorspronkelijke stuk.
De technische details op de achterzijde van het doosje beperken zich tot het hoogstnoodzakelijke (of ontbreken zelfs bij drie stukken), maar gezegd moet worden dat die niet altijd nog te achterhalen is.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links