CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2021
|
Aldus de Franse componist Pascal Dusapin (1955, Nancy) aan het begin van zijn doorwrochte inleiding dat het tot in de puntjes verzorgde cd-boekje siert en dat de luisteraar (hopelijk!) houvast kan bieden bij het ondergaan van zijn opera Passion, waarvan de eerste aanzet teruggaat tot de zomer van 2005, toen Stéphane Lissner, de toenmalige artistiek leider van het bekende muziekfestival van Aix-en-Provence hem vroeg een opera te componeren voor de editie van 2008. Lissner had er zelf al ideeën over: of Dusapin eens wilde kijken naar de drie bekende opera's van Monteverdi:L'Orfeo, Poppea en Ulisse en wat hij daarmee zou kunnen doen, in eerste instantie alleen denkend aan orkestreren of bewerken. Maar niets lag al van tevoren vast, 'Die Gedanken waren frei', zogezegd. Het enige bindende element: dat Lissner wist dat Dusapin tot diep in zijn muzikale vezels Monteverdi bewonderde. Uit de daarop volgende gedachten gesprekken groeide uiteindelijk Passion, met de mythe van Orfeo als het dominant gegeven en met daarin de twee protagonisten Zij (Lei) en Hij (Lui). De overigen zijn de Anderen (Gli altri, waarbij het niet uitmaakt wie ze allemaal zijn). Er is, naar mythologisch model, ook nog een slang in het spel, maar die blijft buiten beeld. Dusapin:
Het nadeel van de cd is dat een werk volgens deze receptuur zich daarvoor eigenlijk minder goed leent, auditief slechts deels tot leven kan worden gewekt. In Passion speelt, zoals in vrijwel iedere opera, het visuele element een wezenlijke rol. Niet alleen omdat het visuele de muziek versterkt (en omgekeerd), maar ook omdat het rollenspel binnen de kaders van de handeling door de visuele beleving een meer uitgesproken karakter krijgt. Waar in dit geval nog bijkomt dat het in feite een dansopera is (of een dansante opera, het is maar welke terminologie eraan wordt verbonden, met daarin een belangrijke rol weggelegd voor zes professionele dansers). Wat tevens impliceert dat naast de muziek de regie en choreografie een significante rol binnen het gehele concept vervullen. Het belang ervan werd nog eens onderstreept door voor de voorstellingen twee regisseurs van groot portuur aan te trekken: Pierre Audi en Sasha Waltz. Anders dan de nogal lapidaire teksten (het Italiaanse libretto werd geschreven door Dusapin, samen met Rita de Letteriis) is de muziek zelf afwisselend erotisch, sensueel en afstandelijk maar ook diep inkervend. Om die muziek ging het Dusapin ook vooral, ingeklemd tussen tien schematisch uitgewerkte, muzikaal in elkaar overvloeiende passiedelen op basis van een tekst die - aldus de componist - niet essentieel is om de opera te kunnen volgen. Het ging hem vooral om de transitie van het affect, de opera als 'één grote beweging van sensaties op basis van een vertalling die verder niet wordt uitgelegd.' In de oorspronkelijke mythe sterft Euridice voor de tweede keer doordat Orfeo ongeduldig is, waarna hij zijn betoverende lier tevoorschijn haalt en hun beider leed bezingt. Dusapin is echter uitgegaan van het idee dat Euridice al op voorhand wist wat er zou gebeuren als zij hem zou volgen. Dusapin: 'Lui daalt af om haar te halen, maar Lei wil niet mee terug. Hij, die zo vol is van zichzelf en van wat hij zich bij zijn liefde voor haar voorstelt, moet háár volgen, en zij gaat steeds lager tot waar het donker is en men niets ziet en niets hoort. Ook niet zijn betoverende stem.'
Natuurlijk past dit bij het moderne verhaal van het koppel Hij en Zij dat elkaar enerzijds aantrekt en anderzijds afstoot, elkaar zoekt maar de grootste moeite heeft elkaar te bereiken, met elkaar stevig ruziet maar toch ook weer niet zonder elkaar kan, met alle ingrediënten die nu eenmaal verbonden zijn met het menselijk gevecht om het eigen maar ook andermans bestaan. Het past ook bij het door Dusapin gekozen scenario dat het een (echt)paar is zoals er in deze tijd zoveel zijn, met zijn nukken en grillen, passie en weerzin. Wat zich gemakkelijk naar vrij alledaagse scènes laat vertalen, tevens bevestigd door de triviaal uitgevallen teksten zonder poëtische uitstraling (voor zover ze al verstaanbaar zijn). Wat niet wegneemt dat de beide zangers een groteske opgave wacht door alleen al de complexiteit van de zanglijnen, het buitenproportionele bereik en de vereiste ultrasnelle stemwisselingen in een discours dat qua vocaal en fysiek uithoudingsvermogen de hoogste eisen stelt. Het spektakel (want dat is het zonder enige twijfel) werd voor het eerst uitgevoerd in 2008 tijdens het Festival van Aix-en-Provence in de regie van Pierre Audi, waarna de productie in 2009 naar het Holland Festival in Amsterdam kwam, toen opnieuw met Audi als regisseur. In 2010 volgde Parijs en in 2012 Brussel (niet met Audi, maar met Sasha Waltz). Dusapin houdt van mythes, zoals blijkt uit zijn Penthesilea, al evenmin op een sterke tekst, ditmaal van de breedsprakige Heinrich von Kleist (1777-1811). Er lijkt, voor zover het de ontstaansgeschiedenis van beide opera's raakt, ook op een ander punt een raakvlak te zijn: was het wat Penthesilea betreft de Belgische muziekwetenschapper Harry Halbreich die Dusapin op het spoor van Von Kleist zette, het was Stéphane Lissner die Dusapin Monteverdi onder de aandacht bracht. Voor Halbreich gold dat Dusapin als geen andere componist het 'barbaarse' in muziek wist uit te drukken. In beide gevallen bestond bij Dusapin al het verlangen om een mythologisch verhaal als onderwerp voor een opera te kiezen, maar meer dan dat was er nog niet. Hij had in ieder geval een verdere stimulans nodig en die was er bij monde van Halbreich. Voor Lissner op zijn beurt gold dat Dusapin altijd al grote bewondering voor Monteverdi's opera's aan de dag had gelegd. Waarom leek de Franse componist Pascal Dusapin (1955) voor Halbreich de geknipte figuur om hem op het pad naar het drama van Penthesilea te zetten? Omdat hij geen andere componist wist die de uitermate wrede slotscène uit het gelijknamige drama van Von Kleist in uiterst dramatisch getinte muziek om te zetten. Want dat was Halbreich van eerdere producties wel duidelijk geworden: dat Dusapin als geen ander het 'barbaarse element' in muziek wist uit te drukken. Maar niet alleen dat: uit die bizarre slotscène kon zelfs een complete opera voortkomen! Het zij elementen die terug zullen keren in Passion. Dusapin zei zelf over de aanloop ernaar:
Hij somt vervolgens zijn opera's op die daarvan in het bijzonder de weerslag vormen: Melancholia (1991), To be Sung (1993), Granum Sinapis (1997) en Faustus, the Last Night (2005). En dan nu dus het over tien tekstblokken verdeelde Passion, zoals hij dat aan Lissner presenteerde en waarin hij een passage had opgenomen uit het voorwoord van Monteverdi's Tancredi e Clorinda: 'Ik heb met elkaar conflicterende passies op muziek gezet: oorlog, gebed en zelfs de dood.' Dusapin: 'Het was niets, maar het was bijna alles.' Dusapins bewondering voor Monteverdi mag dan groot zijn, hij heeft zijn grote voorbeeld in zijn Passion geen moment gevolgd: van letterlijke citaten is geen enkele sprake, van een pastiche in welke vorm ook evenmin. Interessant is ook het (bescheiden) gebruik van live-elektronica die in de voorstelling zelf overigens (nog) meer effect sorteert dan op cd. Het idee was om samen met zijn vriend Thierry Coduys (die ook voor de cd-opname de klankregie voor zijn rekening nam) om de elektrische impulsen vast te leggen die voortvloeien uit bewegende lichamen en het ademen, en aldus ook de emoties, van de protagonisten en de dansers. Wellicht moeten we Passion beschouwen als een 'dansante opera' in een aanzienlijk bredere context dan alleen op basis van die mythologische achtergrond en wat zich verder afspeelt tussen Hij en Zij: dat het datgene uitdrukt dat universeel is, overal ter wereld voorkomt, op eenieder betrekking kan hebben en alles omvat. De muziek is in ieder geval van een tijdloze schoonheid, weerbarstig maar oorspronkelijk, hoogst expressief, diep gelaagd, uiterst kleurrijk geïnstrumenteerd (wat zich mede uit in het magische aandeel van het kamerorkest) en met knap ingeweven (vroeg)barokke elementen (o.a. door het gerafineerd gebruik van het klavecimbel). De Franse dirigent Franck Ollu is, evenals zijn landgenoot François-Xavier Roth, een van de belangrijkste pleitbezorgers van de eigentijdse muziek. Dat betaalt zich ook uit in Dupasins Passion, met daarnaast glansrollen voor de Isaraëlische sopraan Keren Motseri en de Weense bariton Georg Nigl, waaraan toegevoegd het sublieme Ensemble Modern en het uit zes leden bestaande Vocalconsort Berlin, twee ensembles die zich al zo vaak in dit repertoire hebben onderscheiden. Mede dankzij de net zo verbeeldingsvolle klankregie van Thierry Coduys en klankregistratie door opnametechnicus Robin Bös is dit een productie geworden die van begin tot eind een buitengewoon fascinerende luisterervaring heeft opgeleverd. Wie ook de visuele ervaring wil verwijs ik graag naar YouTube met de beeldregistratie vanuit de Brusselse Munt, met niet Keren Motseri maar met de net zo overrompelende Barbara Hannigan als Zij, in de zeer aansprekende regie van Sasha Waltz. index |
|